Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift was ingediend door [klager], vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.F. van Halderen. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van diverse voorwerpen, waaronder laptops, telefoons en geldbedragen, die op 12 september 2019 in beslag waren genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en valsheid in geschrifte. Klager, die geen verdachte was in het onderzoek, verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen, omdat hij zonder deze goederen niet in staat was om zijn bedrijfsactiviteiten voort te zetten.
De rechtbank heeft de procesgang in acht genomen, waarbij het klaagschrift op 4 oktober 2019 was ingediend en het Openbaar Ministerie op 28 oktober 2019 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 29 januari 2020 is de raadsman van klager gehoord, evenals de officier van justitie, mr. A. Lobregt. De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave van de voorwerpen, omdat het onderzoek nog niet was afgerond en de inbeslagname noodzakelijk was voor de waarheidsvinding.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel de inbeslagname rechtmatig was, het voortduren van het beslag niet langer proportioneel was. Klager had sinds de inbeslagname geen toegang tot zijn bedrijfsadministratie en goederen, wat zijn bedrijfsvoering ernstig belemmerde. De rechtbank heeft daarom besloten dat de in beslag genomen voorwerpen binnen vier weken aan klager dienden te worden teruggegeven, waarbij voldoende tijd werd geboden aan de politie om het onderzoek af te ronden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M.E. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.