ECLI:NL:RBAMS:2020:1044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
13/650285-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en schuldigverklaring voorhanden hebben nepwapen

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en het voorhanden hebben van een nepwapen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, waarbij de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en de raadsman, mr. R.S. Imamkhan, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en het voorhanden hebben van een airsoft apparaat. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende duidelijk was voor de verdachte om zich te verdedigen.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitgevoerd en geconcludeerd dat de bedreiging niet bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, het voorhanden hebben van het nepwapen werd wel bewezen, aangezien het wapen bij de verdachte was aangetroffen en hij dit had bekend. De rechtbank heeft overwogen dat het voorhanden hebben van een nepwapen gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan veroorzaken en dat het wapen niet van een echt vuurwapen te onderscheiden was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen straf op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordeling van de verdachte. De rechtbank heeft ook bepaald dat het nepwapen en de magazijnhouder onttrokken worden aan het verkeer, omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet. De uitspraak is gedaan door mr. J. Huber, voorzitter, en mrs. J. Knol en M.J.E. Geradts, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.F. van Lier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650285-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
(voor een andere zaak) gedetineerd in de [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.W.M. van der Linde en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.S. Imamkhan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gepakt en/of aan haar laten zien en/of tegen haar gezegd "Ik ben gek en laat me je niks aan doen, laat me met rust. Zo niet dan zal je zien.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks de periode van 23 mei 2018 tot en met 26 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7, te weten een Airsoft apparaat, merk WE-Tech, model M1911, voorhanden heeft gehad.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De raadsvrouw stelt zich het op het standpunt dat de dagvaarding voor feit 2 nietig moet worden verklaard. Onduidelijk is tegen welke feitelijkheden verdachte zich moet verdedigen omdat bij de wettelijke voorschriften onder de beschuldiging geen volledig artikel is opgenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit (de rechtspraak over) artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat in de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit moet staan dat, in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. In dit geval vindt de rechtbank dat daarvan sprake is. Uit de tenlastelegging, zeker in combinatie met het dossier, blijkt duidelijk dat het hier gaat om het strafbaar bezit van een airsoft apparaat. Ook voor verdachte was dit voldoende duidelijk, omdat het airsoft apparaat bij hem is aangetroffen en verdachte daarover ook heeft verklaard.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging (feit 1). Het voorhanden hebben van het airsoft wapen (feit 2) kan wel worden bewezen, omdat het airsoft apparaat bij verdachte is aangetroffen en hij dat feit ook heeft bekend.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van een vormverzuim op grond waarvan bewijsuitsluiting (of strafvermindering) moet volgen. Bij het binnentreden van de woning op [adres 1] in Amsterdam is schade aan de deur toegebracht terwijl een machtiging tot binnentreden was verstrekt en ook aangebeld had kunnen worden. Nadat op dat adres het wapen is aangetroffen en verdachte is aangehouden, is ook nog binnengetreden op [adres 2] in Amsterdam. Daar komt bij dat tussen de aangifte op 24 mei 2018 en het binnentreden op 26 mei 2018 twee dagen ligt waardoor niet is voldaan aan de proportionaliteitstoets die volgt uit artikel 8 EVRM. Tot slot is de machtiging tot binnentreden niet aan verdachte getoond en hebben de verbalisanten zich niet gelegitimeerd.
Als de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van de bedreiging, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. Voor het voorhanden hebben van het airsoft wapen moet verdachte, als de rechtbank de dagvaarding geldig vindt, worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op het voorhanden hebben van een verboden wapen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuimen?
Uit het dossier blijkt dat aangeefster [slachtoffer] op 24 mei 2018 aangifte heeft gedaan van bedreiging waarbij verdachte een vuurwapen zou hebben laten zien. Na onderzoek naar de verblijfplaats van verdachte is op 26 mei 2018 binnengetreden in twee woningen. In de woning [adres 1] in Amsterdam is verdachte aangehouden. In een tasje van verdachte is vervolgens een (naar later bleek nep-) wapen aangetroffen.
Het twee dagen na de aangifte binnen treden, het niet tonen van de machtiging tot binnentreden, het niet legitimeren door de verbalisanten bij het binnentreden en het niet aanbellen en schade toebrengen aan de voordeur van de woning op [adres 1] in Amsterdam, zijn geen vormverzuimen. Op grond van de aangifte is een vermoeden ontstaan dat verdachte in het bezit was van een vuurwapen. Naar aanleiding daarvan heeft een arrestatieteam de woning op [adres 1] , waar verdachte zich bevond, betreden. Omdat volgens de aangifte verdachte in het bezit zou zijn van een vuurwapen, verbaast het niet dat het arrestatieteam zichzelf niet aankondigt, het de machtiging tot binnentreding niet vooraf toont en het zich niet vooraf legitimeert. Een en ander is goed te begrijpen in het licht van de risico-inschatting die het arrestatieteam maakt en levert dus geen verzuimen op.
Ook het na aanhouding van verdachte binnentreden in de woning aan [adres 2] in Amsterdam vindt de rechtbank geen vormverzuim. Op grond van de aangifte is verdachte aangehouden waarbij een wapen is aangetroffen. Onder die omstandigheden is het legitiem en proportioneel dat ook de woning waar verdachte verblijft, wordt doorzocht op de aanwezigheid van wapens. De rechtbank ziet dus geen vormverzuimen in het vooronderzoek en verwerpt het verweer. De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat verdachte niet in de woning woonde waar is binnen getreden en verdachte is aangehouden. Als al sprake zou zijn van een vormverzuim, dan was verdachte daarmee niet in zijn belangen geschaad.
Vrijspraak van de bedreiging (feit 1)
De rechtbank vindt net als de officier van justitie en de raadsvrouw de onder 1 ten laste gelegd bedreiging niet bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Veroordeling voorhanden hebben van een airsoft wapen (feit 2)
De rechtbank vindt gelet op het aantreffen van het nepwapen en de bekennende verklaring van verdachte het onder 2 ten laste gelegde bewezen.
Verdachte heeft bekend het nepwapen voorhanden te hebben gehad. Hij heeft verteld dat hij het bij het grofvuil had gevonden, dat het een nepwapen was, en dat hij het mee heeft genomen naar het huis van zijn moeder. Uit die verklaring blijkt dat verdachte opzettelijk het nepwapen voorhanden heeft gehad. Hij had er wetenschap van en beschikkingsmacht over. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld dat verdachte de wet niet kent en daarom met het voorhanden hebben van een nepwapen dacht geen strafbare handeling te verrichten, kan dat verdachte niet baten. Iedereen wordt geacht de wet te kennen, waaronder dat het strafbaar is om wapens voorhanden te hebben die erg op echte wapens lijken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage I bewezen dat verdachte:
in de periode van 23 mei 2018 tot en met 26 mei 2018 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7, te weten een Airsoft apparaat, merk WE-Tech, model M1911, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de beslissing over de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte geen langdurige onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen beslissing is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een nepwapen. Het wapen leek erg op een echt vuurwapen en is daarmee voor bedreiging en afdreiging geschikt. Het voorhanden hebben van een nepwapen veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook met nepwapens kan de veiligheid van personen in gevaar worden gebracht, aangezien deze in de praktijk worden ingezet om criminele activiteiten te plegen en ze niet of nauwelijks van echte wapens te onderscheiden zijn.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken geven voor dit feit als uitgangspunt een geldboete van 550 euro.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 8 november 2018 door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Omdat het bewezen verklaarde feit dateert van voor die veroordeling had dit feit ook destijds meegenomen kunnen worden. De rechtbank houdt rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Als deze zaak tegelijk met de zaak van 8 november 2018 was afgedaan zou aan verdachte niet meer straf dan genoemde vijf jaar zijn opgelegd. De rechtbank past daarom artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe en legt aan verdachte geen straf op.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn het nepwapen en de magazijnhouder daarvan in beslag genomen. Omdat met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke bepalingen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Onderdeel van Kl: zwart - magazijn/houder – 5578447;
2. 1.00 STK Pistool Kl: zwart – 5578445.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. J. Knol en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2020.