Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, geboren in 1989, die zijn rijbewijs had ingevorderd gekregen na gevaarlijk rijgedrag op de weg. Het klaagschrift was ingediend op 7 januari 2020 en betrof de teruggave van het rijbewijs dat door de officier van justitie was ingehouden. Klager, die als chauffeur/bezorger werkte, stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk en dat hij zonder rijbewijs zijn baan zou verliezen. Hij had zich aangemeld voor een cursus bij het CBR, maar kon deze niet betalen zonder werk.
De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van het rijbewijs, verwijzend naar het gevaar dat klager had veroorzaakt door tegen het verkeer in te rijden en te vluchten voor de politie. De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, gezien de ernst van de overtredingen en het strafblad van klager. De rechtbank concludeerde dat het algemeen belang, waaronder de verkeersveiligheid, zwaarder woog dan de persoonlijke omstandigheden van klager. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard.
De beslissing werd genomen door rechter M.E. Leijten, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose, en werd openbaar uitgesproken. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.