Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een klager zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Het klaagschrift, dat op 19 juli 2019 ter griffie is ontvangen, betreft de teruggave van een in beslag genomen Slowaaks verblijfsdocument. De rechtbank heeft eerder op 22 november 2019 een tussenbeschikking gewezen, waarin werd vastgesteld dat er onvoldoende informatie was over de aanleiding en de stand van zaken van het onderzoek naar het verblijfsdocument. De behandeling werd geschorst om het Openbaar Ministerie de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken.
Tijdens de zitting op 29 januari 2020 heeft de rechtbank de raadsvrouw van klager, mr. D. Schaddelee, en de officier van justitie, mr. A. Lobregt, gehoord. Klager was, hoewel geldig opgeroepen, niet verschenen. De raadsvrouw heeft betoogd dat het verblijfsdocument een geldig document is dat niet onder valse voorwendselen is afgegeven, terwijl het Openbaar Ministerie zich verzet tegen teruggave, stellende dat er vermoedens zijn dat het document onder valse voorwendselen is verkregen en dat het onderzoek nog niet is afgerond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het verblijfsdocument, omdat het document kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen en het onderzoek nog loopt. De rechtbank heeft het beklag van klager ongegrond verklaard, wat betekent dat het beslag op het verblijfsdocument blijft voortduren. De beslissing is openbaar uitgesproken en klager heeft de mogelijkheid om binnen veertien dagen beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.