Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het klaagschrift was ingediend op 31 december 2019 en betrof de teruggave van het rijbewijs dat was ingevorderd na een overtreding van artikel 8 lid 2 WVW 1994, waarbij de klager bijna drie keer de toegestane alcoholinname had overschreden. De klager, die niet eerder met politie of justitie in aanraking was gekomen, voerde aan dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werk als studio-assistent en voor kluswerkzaamheden bij zijn moeder. De officier van justitie verzette zich tegen de teruggave van het rijbewijs, verwijzend naar de verkeersveiligheid en de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in de toekomst.
De rechtbank overwoog dat, ondanks de ernst van de overtreding, de persoonlijke omstandigheden van de klager in overweging moesten worden genomen. De rechtbank achtte de inhouding van het rijbewijs rechtmatig, maar concludeerde dat de kans op een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een langere periode dan de tijd dat het rijbewijs al was ingehouden, onwaarschijnlijk was. Daarom werd het klaagschrift gegrond verklaard en werd de teruggave van het rijbewijs aan de klager gelast. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor de klager.