Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de relevante juridische voorwaarden zijn getoetst. De zaak is gestart met een vordering van de officier van justitie op 28 september 2017, en de behandeling heeft plaatsgevonden in verschillende zittingen, waarbij de rechtbank zich heeft beraden op de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Tijdens de zittingen is de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, en is er een tolk in de Poolse taal aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat niet is aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft opgebouwd. De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer van de raadsvrouw verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid getoetst en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan plaatsvinden. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 140 en 197a van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.