ECLI:NL:RBAMS:2019:9979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/669083-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling in een V.I.-zaak met bijzondere voorwaarden en nieuw strafbaar feit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2019 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De veroordeelde was op 22 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder verschillende voorwaarden, waaronder het zich houden aan reclasseringstoezicht en het niet plegen van nieuwe strafbare feiten. Echter, op 11 november 2019 werd de veroordeelde aangehouden op verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit, wat leidde tot een schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter-commissaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, zoals urinecontroles en dagbesteding. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de raadsman van de veroordeelde gepleit voor het niet herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar de officier van justitie heeft volhard in de vordering tot herroeping. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vordering van het Openbaar Ministerie gegrond is, gezien de overtredingen van de veroordeelde. De rechtbank heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor de duur van 100 dagen en gelast dat de veroordeelde de vrijheidsstraf alsnog ondergaat. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er gekeken moet worden naar begeleidings- en behandelingsmogelijkheden voor de veroordeelde onder de nieuwe zorgwetten die in 2020 in werking treden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

V.I.-zaaknummer: 99/000170-58
Parketnummer: 13/669083-17
BESLISSING
Beslissing ex artikel 15j van het Wetboek van Strafrecht op de vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ex artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht van 13 november 2019 in de zaak van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in [detentieadres] ,
veroordeelde.

Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018 in de zaak met parketnummer 13/669083-17, is veroordeelde tot onder meer een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden veroordeeld, met aftrek van de tijd die door hem voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Op 22 februari 2019 heeft het Openbaar Ministerie beslist tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde onder na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden, zoals gewijzigd bij besluit van 15 maart 2019.
De periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 161 dagen.
Het besluit inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is op 22 februari 2019 in persoon aan veroordeelde betekend.
Veroordeelde is op grond van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht op 22 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde
  • dat hij zich gedurende een proeftijd van 365 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking dient te verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter zake aanbiedt;
  • dat hij medewerking dient te verlenen aan dit reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Voorts zijn aan de voorwaardelijke invrijheidstelling gedurende een proeftijd van 365 dagen de volgende (gewijzigde) bijzondere voorwaarden gesteld:
  • Contactverbod:veroordeelde mag gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , [land] ;
  • Locatieverbod:veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd niet bevinden in de wijk [wijk] in Amsterdam;
  • Meldplicht:veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, [adres] , zolang en zo vaak de reclassering dit nodig acht;
-
Behandeling door deskundige of zorginstelling-ambulante behandeling: veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen van Inforsa, althans van een soortgelijke deskundige of zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven, teneinde veroordeelde te behandelen voor zijn problematiek. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: veroordeelde moet gedurende de proeftijd verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [instelling] , althans in een soortgelijke instelling, en zich houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • Andere voorwaarden:Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling. Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek en/of ander controlemiddel ten behoeve van controle op middelengebruik. Veroordeelde dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van zijn financiële situatie.
Uit het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever d.d. 12 november 2019, opgemaakt door J. Versteeg, reclasseringswerker bij Leger des Heils, blijkt dat men voornemens was om een schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen bij de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling van het Openbaar ministerie, vanwege het moeizame verloop van het reclasseringstoezicht. Het gedrag van veroordeelde nam steeds extremere vormen aan en veroordeelde hield zich niet aan de bijzondere voorwaarden met betrekking tot de urinecontrole en dagbesteding.
Op 11 november 2019 is veroordeelde aangehouden vanwege de verdenking van het plegen van een nieuw strafbaar feit.
Bij bevel van 12 november 2019 heeft de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie de voorwaardelijke invrijheidsstelling geschorst en daarbij overwogen dat er sprake is van een nieuw strafbaar feit.

De vordering

De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie van 13 november 2019 en ingekomen ter griffie van deze rechtbank op diezelfde datum, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde herroept voor de duur van 100 dagen. Dit omdat veroordeelde zich niet aan zowel de algemene als de bijzondere voorwaarden heeft gehouden.

De behandeling ter terechtzitting

De rechtbank heeft ter openbare terechtzitting van 5 december 2019 de veroordeelde en diens raadsman, A. Kilinç, advocaat te Amsterdam, en officier van justitie J.J.J. Schutte gehoord.
Verder was aanwezig J. Versteeg, werkzaam als reclasseringsmedewerker bij het Leger des Heils te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voortgangsverslag van 12 november 2019 van J. Versteeg, reclasseringswerker, werkzaam bij Leger des Heils. Versteeg heeft ter terechtzitting het advies onderschreven en daarnaast nog verklaard dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om met veroordeelde te werken binnen het reclasseringstoezicht. Een klinische opname wordt noodzakelijk geacht.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, ondanks overtreding van de algemene en bijzondere voorwaarde, te overwegen de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet te herroepen. Domus+ heeft aangegeven dat veroordeelde welkom is en ook Inforsa heeft aangegeven nog steeds bereid te zijn om met veroordeelde te werken. Daarnaast zou het onwenselijk zijn dat zodra veroordeelde in vrijheid wordt gesteld hij geen aanspraak meer kan maken op woonbegeleiding en behandeling. Juist ter beperking van recidive en bescherming van de maatschappij is het van belang dat dat veroordeelde zo lang mogelijk kan profiteren van de begeleiding en toezicht die hoort bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij, hoewel hij het heeft geprobeerd, zich niet aan de algemene en bijzondere voorwaarden heeft gehouden.
De officier van justitie heeft verklaard dat hij bij de vordering persisteert.

De beoordeling

De rechtbank stelt vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de algemene en bijzondere voorwaarden. Uit de stukken blijkt dat veroordeelde zich op 11 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Veroordeelde heeft dit ter terechtzitting bekend. Daarnaast heeft hij de voorwaarden met betrekking op de urinecontrole en de dagbesteding overtreden en blijkt het reclasseringstoezicht moeilijk te zijn verlopen.
Het voorgaande geeft, gelet op het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde en aldus tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank geeft het Openbaar Ministerie mee gedurende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te zoeken welke begeleidings- en behandelingsmogelijkheden er voor veroordeelde zijn onder de nieuwe zorgwetten, die in 2020 inwerkingtreden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onwenselijk is dat veroordeelde, zodra hij in vrijheid wordt gesteld, geen begeleiding en behandeling zou krijgen.

Beslissing

De rechtbank herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde] .
De rechtbank gelast dat [veroordeelde] de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot
100 (honderd) dagen, alsnog ondergaat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2019.