ECLI:NL:RBAMS:2019:9978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/090227-19 (A), 13/144438-19 (B), 23/001826-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak in vereniging, woninginbraak en vernieling met vrijspraak voor heling

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met braak in vereniging, woninginbraak en vernieling. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 5 december 2019. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, vorderde bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van heling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W. van Vliet, pleitte voor vrijspraak van enkele feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de heling, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de diefstal van twee motorfietsen en de woninginbraak bewezen, op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met anderen de motorfietsen had gestolen en zich schuldig had gemaakt aan een woninginbraak, waarbij vernielingen waren aangericht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en behandelverplichting, en oordeelde dat de verdachte de gevolgen van zijn daden moest ondergaan.

De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van het derde feit werd vrijgesproken. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/090227-19 (A), 13/144438-19 (B), 23/001826-18 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J.J. Schutte en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
diefstal in vereniging van een motorfiets van [naam 1] door middel van braak op 13 april 2019 te Amsterdam;
diefstal in vereniging van een motorfiets van [naam 2] door middel van braak op 13 april 2019 te Amsterdam;
medeplegen van heling van een autobus in de periode van 10 tot en met 13 april 2019 te Amsterdam;
medeplegen van heling van kentekenplaten in de periode van 10 tot en met 13 april 2019 te Amsterdam;
Zaak B
woninginbraak in vereniging gedurende de nacht op 16 februari 2019 te Amsterdam;
medeplegen van vernieling van goederen op 16 februari 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zaak A vrijspraak bepleit van de feiten 3 en 4, wegens het ontbreken van bewijs. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 in zaak A en feiten 1 en 2 in zaak B refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde
Verdachte zal in zaak A worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste legde. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te stellen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de autobus en de kentekenplaten door misdrijf verkregen goederen betroffen.
3.3.2
Bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte wel bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
3.4
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van deze feiten komt.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 5 december 2019 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2019076327-1 van 13 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 9-11.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 5 december 2019 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2019076532-1 van 13 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 5-8.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 5 december 2019 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2019033646-1 van 20 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] , ongenummerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
op 13 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een motorfiets, te weten een Suzuki GSX R750 ( [kenteken 1] ), die toebehoorde aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
op 13 april 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een motorfiets, te weten een Ducati Multistrada 1200 ( [kenteken 2] ), die toebehoorde aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
op 16 februari 2019 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kaasschaaf en bestek, toebehorend aan [naam 3] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
op 16 februari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een raam van een schuifpui en
- een stalen deur en een stalen kozijn van een trapkast
in de woning gelegen aan de [adres 1] , toebehorende aan [naam 3] , heeft vernield en beschadigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en de verplichting medewerking te verlenen aan verdiepingsdiagnostiek, een en ander conform het reclasseringsadvies van 19 november 2019 over verdachte.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 19 november 2019. Ten aanzien van de hoogte van straf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen twee motoren gestolen. Daarnaast heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij in de woning een spoor van vernieling is achtergelaten. Hierdoor heeft hij de slachtoffers, naast financiële schade, veel overlast bezorgd. Bovendien zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn mededaders hebben zich enkel laten leiden door hun eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Op basis van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt voor de strafoplegging voor een woningbraak, waarbij sprake is van recidive, een gevangenisstraf van vijf maanden als uitgangspunt. Ook ten aanzien van diefstallen van motoren waarbij sprake is van recidive worden door rechtbanken over het algemeen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
Uit het strafblad van 6 november 2019 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De eerdere taakstraffen die aan verdachte zijn opgelegd hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Het wederom opleggen van een taakstraf aan verdachte, zoals verzocht door de verdediging, acht de rechtbank dan ook een gepasseerd station. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van het herhaaldelijk plegen van strafbare feiten moet voelen en ziet een gevangenisstraf als enige passende straf. Gelet op het reclasseringsadvies en de jeugdige leeftijd van verdachte ziet de rechtbank wel aanleiding om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles overziend acht de rechtbank, ondanks dat zij het in zaak A onder 3 ten laste gelegde niet bewezen acht, een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk passend en geboden en zal zij conform de eis van de officier van justitie beslissen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Benadeelde partij [naam benadeelde partij] (zaak A, feit 3)

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert in totaal een bedrag van € 4.890,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 2 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001826-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 september 2018 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op één jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 55, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte in zaak A het onder 1 en 2 en in zaak B het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde
eendaadse samenloop van:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
en
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd op afspraken bij Reclassering Nederland, [adres 2] te Amsterdam melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. veroordeelde moet meewerken aan verdiepingsdiagnostiek in de vorm van een persoonlijkheidsonderzoek.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 6 september 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van 30 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2019.
[===]