ECLI:NL:RBAMS:2019:9976

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/702044-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal uit woning en veroordeling voor bedrijfsinbraak met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 12 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal uit een woning en bedrijfsinbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal uit de woning, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de bedrijfsinbraak, waarbij hij op 20 juni 2018 in Amsterdam een geldbedrag van circa 2160 euro heeft gestolen uit een bedrijfsruimte. De verdachte had zich toegang verschaft door middel van braak.

De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de bedrijfsinbraak en een taakstraf van 120 uren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de diefstal uit de woning. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen voldoende waren om de bedrijfsinbraak te bewijzen. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 56 dagen, en hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

Daarnaast werd de benadeelde partij, een bedrijf, een schadevergoeding van € 2.535,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, terwijl de vordering voor het overige deel werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding voldoende onderbouwd was en dat het bedrijf in staat was om de schade zelfstandig te incasseren. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702044-18 (Promis)
Datum uitspraak: 12 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Nij Bijvank en van wat de raadsman van verdachte, mr. F.P. Slewe, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een bedrijfsruimte, perceel [adres 1] ) heeft weggenomen (een) geld(bedragen) (van circa 2160 euro), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die/dat weg te nemen geld(bedragen) heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld(bedragen) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een woning, perceel [adres 2] ) heeft weggenomen twee, althans een koffer(s) (met inhoud), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die/dat weg te nemen koffer(s)
(met inhoud) heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen koffer(s) (met inhoud) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval door middel van een sleutel tot welk gebruik hij, verdachte, niet is/was gerechtigd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan de oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van onder 2 tenlastegelegde heeft ook de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
3.3.2
Bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte wel bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
3.4
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van deze feiten komt.
1.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 29 juni 2018 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2018123020-1 van 20 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [BOA] , doorgenummerde pag. 4-6.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op 20 juni 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfsruimte, perceel [adres 1] heeft weggenomen een geldbedrag van circa 2160 euro, toebehorende aan [bedrijf] , waarbij hij, verdachte, dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met aftrekt van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een taakstraf aan verdachte op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ingebroken bij een bedrijf - nota bene bij zijn oud-werkgever - en daar een fors geldbedrag gestolen. Dit is een ergerlijk en overlast gevend feit, dat schade heeft veroorzaakt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van de rechters, Bij een bedrijfsinbraak, nemen die een taakstraf van 120 uur als uitgangspunt. Ook wordt rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het strafblad van verdachte van 17 oktober 2019 blijkt bovendien dat hij eerder is veroordeeld voor, onder andere, vermogensdelicten. Hoewel deze veroordelingen voor vermogensdelicten van langere tijd geleden dateren, ziet de rechtbank nog altijd een patroon van het begaan van strafbare feiten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om naast een taakstraf ook een gevangenisstraf op te leggen. Het grootste gedeelte van deze gevangenisstraf zal de rechtbank in voorwaardelijke vorm opleggen, met de bedoeling dat verdachte ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal om deze reden afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde een taakstraf van 120 uren, in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te noemen duur passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van de gevangenisstraf worden afgetrokken.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [bedrijf] vordert een bedrag van € 2.615,84 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente, dient te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van vordering. Wel heeft de raadsman verzocht om, ingeval van toewijzing van de vordering, het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, nu het hier om een professioneel bedrijf gaat dat geacht moet worden zelf voor incasso te kunnen zorgen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd. De rechtbank constateert echter dat het bedrag voor de reparatiekosten van het draadglas inclusief BTW is. De rechtbank gaat er vanuit dat [bedrijf] , als bedrijf, de BTW kan verrekenen. Dit maakt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.535,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het overige deel (de BTW) worden afgewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen. Deze maatregel is vooral in het leven geroepen voor particuliere slachtoffers van misdrijven die de weg niet goed kennen bij het invorderen van een geldvordering en voor wie een nieuwe confrontatie met de veroordeelde dader een extra belasting vormt. Deze bezwaren gelden niet voor een groot bedrijf als [bedrijf] wordt zeer wel in staat geacht haar vorderingen zelfstandig in te vorderen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
60 (zestig) dagenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat van deze straf
een gedeelte van 56 (zesenvijftig) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maak taan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van [bedrijf] , toe tot een bedrag van € 2.535,00 (tweeduizendvijfhonderdvijfendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 20 juni 2018, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijf] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige gedeelte af.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2019.