ECLI:NL:RBAMS:2019:9971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/153151-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, voorhanden hebben vuurwapen en munitie, beschadiging auto en voorhanden hebben cocaïne en MDMA

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, beschadiging van een auto, en het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA. De zaak kwam voort uit een schietincident op 26 juni 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte meerdere keren in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord, maar dat de poging tot doodslag wel bewezen kon worden, gezien het voorwaardelijk opzet van de verdachte. De rechtbank achtte ook de andere feiten, zoals het voorhanden hebben van drugs en het beschadigen van een auto, bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de impact van het schietincident op het slachtoffer en de omgeving, en de ernst van de feiten. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeiden uit de schade die door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, aangezien de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten was toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/153151-19 (Promis)
Datum uitspraak: 24 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink, van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz, en van wat de benadeelde partij [naam] en zijn raadsvrouw mr. P. van der Geest, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
poging tot moord/doodslag van [naam] op 26 juni 2019 in Amsterdam;
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 26 juni 2019 in Amsterdam;
vernieling van een personenauto toebehorende aan [persoon] op 26 juni 2019 in Amsterdam;
samen met anderen afleveren/verstrekken/vervoeren/voorhanden hebben van 311 tabletten MDMA en/of 126,62 gram cocaïne en/of 75,54 gram MDMA op 1 juli 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot moord, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte een vooropgezet plan had om [naam] van het leven te beroven. De poging tot doodslag kan wel worden bewezen. Verdachte heeft ten minste drie keer in de richting van [naam] geschoten. Hij heeft daardoor op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad om hem van het leven te beroven. De verklaring van verdachte dat hij naar beneden heeft gericht en slechts waarschuwingsschoten heeft gelost, vindt geen ondersteuning in het dossier.
Feiten 2, 3 en 4
Vaststaat dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad waarmee hij heeft geschoten. De Mercedes die daar geparkeerd stond, is door de kogels geraakt en is daardoor behoorlijk beschadigd. Over de drugs heeft verdachte verklaard dat de tas waar die in zaten van hem was en dat hij ook wist dat daar drugs in zaten. Deze feiten kunnen dus worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Verdachte moet zowel van de poging moord als voor de poging doodslag worden vrijgesproken. Verdachte heeft in een opwelling geschoten als gevolg van de ruzie een week eerder en de worsteling tussen zijn vader en aangever op 26 juni. Hij heeft aangever nooit van het leven heeft willen beroven. Verdachte heeft geen tijd gehad om een besluit te nemen en zich rekenschap te geven over de betekenis en gevolgen van zijn handelen. Ook blijkt uit de verklaringen van verdachte en de getuigen geen voorbedachte rade. Hij stond op een afstand van ongeveer twee á drie meter van aangever en heeft naar beneden gericht, op kniehoogte, en heeft expres misgeschoten. De schoten zijn kort na elkaar gelost, zonder tussenpauzes. Verdachte heeft geen opzet gehad op de dood van aangever, ook geen voorwaardelijk opzet. Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever, omdat verdachte op korte afstand op kniehoogte heeft geschoten en de kans op dodelijk letsel daarbij niet aanmerkelijk is. Daarbij valt uit het dossier en de verklaringen van getuigen, aangever en van verdachte niet af te leiden dat verdachte het risico op een dodelijke afloop zou hebben aanvaard.
Feiten 2, 3 en 4
Verdachte heeft het voorhanden hebben van het wapen en de munitie en het aanwezig hebben van de drugs bekend. Ook voor wat betreft de Mercedes is duidelijk dat door het schieten van verdachte de auto beschadigd is. De verdediging voert voor deze feiten geen bewijsverweer.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 26 juni 2019 heeft een schietincident plaatsgevonden voor de rijschool van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte meerdere malen beschoten is. De kogels hebben aangever niet geraakt. Verdachte heeft bekend dat hij op 26 juni 2019, bij de rijschool en in confrontatie met aangever, een vuurwapen heeft gepakt en daarmee meermaals heeft geschoten. Een Mercedes Benz auto, die voor de rijschool van aangever geparkeerd stond, is door de kogels geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij expres naar beneden heeft geschoten en doelbewust niet op aangever heeft gericht.
Ook de rechtbank vindt dat de poging moord niet kan worden bewezen. Daarvoor moet worden bewezen dat sprake was van voorbedachte rade. Dat kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. Niet is gebleken dat verdachte een vooropgezet plan had om aangever van het leven te beroven. Van de poging moord wordt verdachte dus vrijgesproken.
De rechtbank vindt dat de poging doodslag wel bewezen kan worden, omdat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Daarvoor is de richting waarin verdachte heeft geschoten van belang. Voor zijn lezing, dat hij expres naar beneden of naar de grond zou hebben geschoten en daarbij doelbewust niet in de richting van aangever mikte, biedt het dossier, behalve de verklaring van verdachte zelf, geen aanknopingspunten. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat twee van de drie schoten die door verdachte zijn afgevuurd in het voorscherm van de auto zijn beland (schootsbaan 1 en 2). Daarnaast bevond zich een perforatie in het linker raam en iets lager ook in het rechter raam van de auto. In een bank, die in de rijschool stond, zijn ook twee perforaties aangetroffen. De onderzoekers concluderen dat deze vier perforaties door één projectiel zijn veroorzaakt (schootsbaan 3). De rechtbank stelt op basis van dit rapport vast dat verdachte in de richting van de auto heeft geschoten, waarbij de kogel van schootsbaan 3 dwars door de auto is gegaan. Aangever heeft verklaard dat hij achter de geparkeerde auto is gedoken om dekking te zoeken. Deze verklaring wordt ondersteund door getuige [naam getuige] , die ook heeft verklaard dat aangever achter de geparkeerde auto is gedoken. De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen in combinatie met forensisch onderzoek naar schootsbaan 3 vast, dat verdachte weliswaar naar beneden, maar juist in de richting van aangever heeft geschoten toen aangever achter die auto dekking zocht. Daar komt bij dat verdachte een ongeoefend schutter is en dat hij onder emotionele omstandigheden, op zeer korte afstand in de richting van aangever heeft geschoten. Verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever op een vitaal lichaamsdeel zou raken, als gevolg waarvan hij zou komen te overlijden. Verdachte mag dan ook van geluk spreken dat hij aangever niet heeft geraakt.
Feiten 2, 3 en 4
Omdat verdachte deze beschuldigingen (bezit vuurwapen, munitie, cocaïne en pillen/poeder (lees: MDMA) heeft bekend, acht de rechtbank deze bewezen met dien verstande dat verdachte deze feiten alleen en niet samen met een ander of anderen heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1
op 26 juni 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels in de richting van het lichaam van die [naam] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 26 juni 2019 te Amsterdam een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
3
op 26 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Mercedes Benz, gekentekend [kenteken] ), toebehorende aan [persoon] , heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk kogels op die personenauto af te schieten;
4
op 1 juli 2019 in een woning gelegen aan [adres 2] te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 311 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en
- 126,62 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en
- 75,54 gram van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze zaak heeft een grote impact gehad op verdachte. Hij realiseert zich goed wat hij zichzelf, zijn familie, aangever en diens familie heeft aangedaan. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf en ook niet tot een gevangenisstraf voor andere misdrijven. Verzocht wordt te volstaan met een gevangenisstraf van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van wat de rechtbank bewezen vindt, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij hij op klaarlichte dag op de openbare weg, op zeer korte afstand en onder voor hem emotionele omstandigheden, gericht heeft geschoten op het vluchtende slachtoffer. Het is een wonder te noemen dat het slachtoffer – of een willekeurige voorbijganger – niet (dodelijk) is getroffen. De aanleiding was een onbeduidend conflict een week eerder, waarna verdachte zich heeft bewapend en vervolgens de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer en zijn gezin ondervinden hier nog steeds de gevolgen van, zo blijkt uit zijn verklaring op de terechtzitting. Het slachtoffer heeft zowel lichamelijke als psychische klachten. Zo lijdt hij aan PTSS, heeft hij sindsdien niet meer in de rijschool gewerkt en hebben hij en zijn bedrijf reputatieschade opgelopen.
Helaas gebeuren schietincidenten vaker in Amsterdam. Anders dan de raadsman heeft gesuggereerd doet dat aan de impact van dit soort incidenten op de buurt en de omgeving niets af. Ook het gevoel van veiligheid van de leerlingen van de rijschool, de mensen die hun hond aan het uitlaten waren, bij de groenteboer stonden en anderen die ongevraagd met dit vuurwapengeweld geconfronteerd werden, is aangetast door het handelen van verdachte. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over verdachte en de keuze die hij heeft gemaakt om op deze manier het conflict te beëindigen.
Alhoewel de overige misdrijven minder ernstig zijn dan de poging tot doodslag, heeft de rechtbank in de strafmaat wel degelijk ook betrokken dat verdachte met een vuurwapen op de openbare weg heeft rondgelopen, een behoorlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit had, en bij het schieten gelukkig geen mensen, maar wel een auto heeft geraakt.
De rechtbank heeft het Pro Justitiarapport van 29 november 2019, opgemaakt door psychiater J. Marx en psycholoog mr. drs. R.A. Sterk, gelezen. Hieruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor een stoornis en geen aanleiding is om tot verminderde toerekenbaarheid te komen. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 november 2019, opgemaakt door C.S. Pruis. Er wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de hiervoor genoemde omstandigheden en naar de straffen die in soortgelijke zaken (en dan vooral voor poging doodslag) zijn opgelegd. Voor alle bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank vijf jaar gevangenisstraf een passende straf.
Beslag
Onder verdachte zijn telefoons, geld, een auto, een kentekenbewijs, een horloge en een sleutel in beslag genomen. De goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte. Omdat het Openbaar Ministerie op de auto en het geld ook conservatoir beslag ten behoeve van de schadevergoedingsmaatregel heeft gelegd, zullen die voorwerpen feitelijk niet terug gaan naar verdachte.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [persoon]
8.1.1
De vordering
De benadeelde partij vordert € 3.857,14 aan materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De geleden schade bestaat uit de reparatiekosten als gevolg van de beschadiging van zijn auto door de kogels.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering voldoende is onderbouwd en heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen met daarover de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is en dat verdachte bereid is om de schade te vergoeden.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte de schade door het bewezen verklaarde aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Namens de verdachte is tegen de vordering geen verweer gevoerd. De rechtbank wijst de vordering toe voor een bedrag van
€ 3.857,14, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019.
8.2.
Benadeelde partij [naam]
8.2.1
De vordering
De benadeelde partij vordert € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 90.572,52 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
kosten brief fysiotherapeut: € 70,00
eigen risico zorgverzekering: € 385,00
kosten broek: € 219,00
kosten bank: € 295,99
huurauto Sixt: € 759,83
Reiskosten: € 242,24
Inkomstenderving [naam bedrijf] :
- primair (3e en 4e kwartaal 2019 + 1e kwartaal 2020): € 48.131,00
- subsidiair (3e en 4e kwartaal 2019): € 31.631,00
Inkomstenderving [naam bedrijf] :
- primair (investeringen onderneming): € 40.469,00
- subsidiair (doorlopen leasecontracten motoren): € 2.194,20
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de immateriële schade is gevorderd deze in zijn geheel toe te wijzen, omdat deze voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de materiële schade is gevorderd de schade onder nummer 5 niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit geen onderdeel uitmaakt van de tenlastelegging en op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat die schade door verdachte is toegebracht. Voorts is gevorderd de schade onder nummers 1 tot en met 4 en 6 toe te wijzen. Ten aanzien van de onder nummer 7 primair en subsidiair gevorderde inkomstenderving, en de onder 8 primair gevorderde inkomstenderving is gevorderd een voorschot toe te kennen van € 20.000,- en de benadeelde partij voor het het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, zodat de zaak ter beoordeling kan worden voorgelegd aan de civiele rechter. De onder 8 subsidiair gevorderde inkomstenderving kan worden toegewezen, omdat deze voldoende is onderbouwd. Voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij sinds de schietpartij niet meer heeft gewerkt en vandaag ter terechtzitting door zijn raadsvrouw verklaard dat de leasecontracten niet tussentijds konden worden opgebroken.
Mocht de rechtbank komen tot een (deels) voorwaardelijke straf, dan vordert de officier van justitie een locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarden op te leggen. Luidt de beslissing van de rechtbank anders, dan vordert de officier van justitie het verzochte locatie- en contactverbod op te leggen op grond van artikel 38v Sr.
Tenslotte is gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen aan verdachte.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is de verdediging van mening dat de gevallen waarnaar wordt verwezen in de vordering niet vergelijkbaar zijn, nu het slachtoffer in onderhavige zaak niet is geraakt door de kogels. Het toe te wijzen bedrag voor de immateriële schade dient daarom minder dan € 2.500,- te bedragen.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding is primair verzocht deze in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dermate ingewikkeld is dat dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair is verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 993,23 en het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Dit bedrag bestaat uit de schades onder nummer 1, 2, en 6.
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij en dat de benadeelde partij daardoor schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft in de schriftelijke toelichting op zijn vordering omschreven welke lichamelijke en psychische gevolgen hij heeft opgelopen ten gevolge van de poging doodslag. Deze schade is bovendien onderbouwd met medische stukken.
Alhoewel het lastig blijft om een geldbedrag te verbinden aan leed dat iemand is aangedaan, kijkt de rechtbank naar vergelijkbare uitspraken. De uitspraken die de benadeelde partij zelf bij de vordering heeft gedaan wijken af in die zin dat daarin anders dan hier wél sprake was van lichamelijk letsel en/of gebruik werd gemaakt van een automatisch wapen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-. De vordering tot immateriële-schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van de poging doodslag rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De schadeposten onder 1 tot en met 4 en 6 heeft de verdediging niet betwist en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze kosten dan ook toewijzen.
De schade die ziet op de huurauto (nummer 5) wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De gestelde schade aan het dak is geen gevolg van de poging doodslag en ook niet van de vernieling van de andere auto (feit 3).
Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving onder nummers 7 en 8 is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat dit onderdeel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en te veel vragen oproept. Zo is onder meer onvoldoende onderbouwd dat benadeelde partij volledig arbeidsongeschikt is. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering tot materiële schade toe tot een bedrag van
€ 1.212,23(nummers 1 tot en met 4 en 6) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019.
8.3.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
e
endaadse samenloop van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen.
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vijf jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.200 EUR, 5772296;
2 1 STK Personenauto, [kenteken 2] , grijs, merk: Audi, met Sleutels;
3 1 STK Kentekenbewijs, 5772277;
4 2 STK Horloge, merk Rolex, 5772283;
5 1 STK Telefoontoestel, merk Alcatel, 5772287;
6 1 STK Telefoontoestel, merk Nokia, 5772292;
7 1 STK Telefoontoestel, merk Apple, 5772294;
8 1 STK Sleutel, merk Audi, 5772304;
9 1 STK Telefoontoestel, merk Apple, 5769908.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon]
Wijst de vordering van [persoon] , toe tot een bedrag
€ 3.857,14(drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en veertien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] ,
€ 3.857,14(drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en veertien cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 48 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam]
Wijst de vordering van [naam] , toe tot een bedrag
€ 6.212,23(zesduizend tweehonderdtwaalf euro en drieëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,00 aan immateriële schade en € 1.212,23 aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam] ,
€ 6.212,23(zesduizend tweehonderdtwaalf euro en drieëntwintig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 66 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Knol en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2019.
[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]

[..]