ECLI:NL:RBAMS:2019:9947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/669039-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beschieten van woning en bezit van omgebouwd alarmpistool

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het beschieten van een woning en het bezit van een omgebouwd alarmpistool met bijbehorende munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 en 26 maart 2019 met een vuurwapen op de woning van de slachtoffers heeft geschoten, waarbij de bewoners, waaronder kinderen, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord of doodslag, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had, wat in strijd is met de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669039-19 (Promis)
Datum uitspraak: 24 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieadres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 11 juli, 19 september en 12 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:medeplegen poging moord/doodslag (primair) of medeplegen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (subsidiair) van [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] door met een vuurwapen op de voordeur van de woning [adres] te schieten op 25 maart 2019;
Feit 2:medeplegen poging moord/doodslag (primair) of medeplegen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (subsidiair) van [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 3] en/of [naam 4] door met een vuurwapen op het raam van de woonkamer [adres] te schieten op 26 maart 2019;
Feit 3:medeplegen voorhanden hebben van een vuurwapen (categorie II/III) en munitie (categorie II/III) op 25 en/of 26 maart 2019;
Feit 4:medeplegen voorhanden hebben van een
taserop 26 maart 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 25 maart 2019 werd omstreeks 21:30 uur op de woning [adres] geschoten. Aangever [naam 2] lag op bed en hoorde drie schoten. Haar kinderen en man waren op dat moment eveneens in de woning. In de voordeur van de woning werden drie gaten onder elkaar aangetroffen, waardoor de kogels naar binnen zijn gedrongen. Uit technisch onderzoek blijken de doorschoten een ricochet in de deur naar de toiletruimte en gaten in de tussendeur naar de woonkamer en in de muur te hebben veroorzaakt. In de gaten werden metalen kogeltjes (6mm) aangetroffen. In de voortuin van de woning werden drie hulzen (9mm UMA PA Knal) gevonden.
Op 26 maart 2019 werd rond 22:00 uur wederom op de woning geschoten. Ditmaal werd er een schot gelost op het raam van de woonkamer, gelegen aan de voorzijde van de woning. Op het moment van het schot zat aangever [naam 1] op de bank in de woonkamer. Het schot in het woonkamerraam heeft alleen de buitenste ruit van de dubbele beglazing beschadigd. De beschieting heeft niet geleid tot een doorschot. Tussen het dubbele glas werd een metalen kogeltje (6mm) gevonden. Op het voetpad voor de woning werd een zilverkleurige huls gevonden ((9mm UMA PA Knal). Getuige [naam 5] zag na het schot een donker geklede man wegrennen in de richting van een witte bestelbus (kenteken [kentekennummer] ) met op de zijkant ‘ [naam 6] ’. De politie zag om 22:13 uur een witte bus met bedrijfsnaam ‘ [naam 6] ’ rijden. Bij het geven van het stopteken stopte de witte bus. De bijrijder vluchtte uit de bus en wist te ontkomen. De bestuurder van de bus bleek medeverdachte [naam medeverdachte] te zijn. [naam medeverdachte] verklaarde dat verdachte de bijrijder was. Verdachte had [naam medeverdachte] gevraagd om hem een lift te geven naar [plaatsnaam] . [naam medeverdachte] ontkent iets te weten van de beschietingen van de woning op 25 en 26 maart 2019. In de witte bestelbus werd later achter een verhoging tussen de bestuurders- en bijrijdersstoel een zwart voorwerp gevonden wat leek op een zaklamp. Uit wapenonderzoek bleek dit een
taserte zijn.
Op 29 maart 2019 werd verdachte als bestuurder van een ander busje aangehouden naar aanleiding van het negeren van een stopteken. Verdachte heeft verklaard de schutter op 26 maart 2019 te zijn geweest en opdracht te hebben gekregen om voor geld de bewoners bang te maken door op het raam te schieten. Hij kreeg een wapen met één kogel. Verdachte heeft naar eigen zeggen niet gecheckt of iemand in de woning was op het moment van de beschieting op 26 maart 2019, maar hij zag geen teken van leven in de woning. Hij heeft ontkend op 25 maart 2019 op de woning [adres] te hebben geschoten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – verwijzend naar haar schriftelijk requisitoir – feit 1 primair (poging moord), feit 2 primair (poging moord) en feit 3 (bezit wapen en munitie) bewezen. Ten aanzien van feit 4 dient verdachte te worden vrijgesproken. Zij heeft met betrekking tot feit twee primair, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is weloverwogen te werk gegaan en heeft een doelgerichte actie uitgevoerd. Door te schieten met een vuurwapen met scherpe munitie op een raam van een woning waarachter een persoon zit, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever dodelijk zou worden getroffen. Verdachte wist niet dat er sprake was van dubbel
glas dus heeft dit vooraf niet kunnen meewegen in de risico’s die hij welbewust op de koop heeft toegenomen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, feit 2 primair en feit 4. Ten aanzien van feit 2 subsidiair stelt de raadsman dat sprake is geweest van bedreiging. Met betrekking tot feit 3 refereert de raadsman zich. Hij heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit het wettige bewijs kan niet de overtuiging worden behaald dat verdachte op 25 maart 2019 op de woning heeft geschoten, nu niet valt uit te sluiten dat er sprake is geweest van een andere schutter. Op 26 maart heeft verdachte op de woning geschoten, maar de kogel was niet op aangever gericht. Gelet op de weerstand en de hoogte van de inslag was dat schot een ongeschikt middel geweest een ander van het leven te beroven, waardoor er geen naar ervaringsregels aanmerkelijke kans was dat een ander van het leven zou worden beroofd. Ten aanzien van feit 4 is niet uit het dossier gebleken dat cliënt wetenschap dan wel beschikkingsmacht over de
taserhad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraken
Feit 1 (poging moord/doodslag of bedreiging op 25 maart 2019)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte op 25 maart 2019 op de woning [adres] heeft geschoten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de peilgegevens en andere informatie uit het dossier is onvoldoende vast te stellen dat verdachte op 25 maart 2019 in [plaatsnaam] is geweest. Gesprekken over mogelijke gebeurtenissen op 25 maart 2019 zijn niet concreet genoeg. In het dossier ontbreekt enig objectief bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op 25 maart 2019 heeft geschoten op de woning of anderszins medepleger is geweest.
Feit 2 primair (poging moord/doodslag op 26 maart 2019)
Op basis van de verklaringen van verdachte, die niet door bewijsmiddelen wordt weerlegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte geen ‘vol opzet’ had op de dood van de bewoners van de woning [adres] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit verklaringen van aangever en getuigen volgt dat verdachte ’s avonds omstreeks 22:00 uur op de woning heeft geschoten. De kogel is afgeschoten op het raam van de woonkamer, waarachter aangever op de bank zat. Verdachte heeft verklaard dat hij het schot van dichtbij op ooghoogte heeft gelost. Indien de kogel de woonkamer had bereikt, had dit tot letsel kunnen leiden, wellicht zelfs tot dodelijk letsel.
Uit het onderzoek is echter gebleken dat de kogel alleen door de eerste glaslaag van de dubbele beglazing is gekomen. De beschieting heeft niet geleid tot een doorschot van de tweede glaslaag. Het kogeltje is tussen het glas in de sponning aangetroffen.
Uit het wapenrapport heeft de rechtbank kunnen opmaken dat het schieten met een omgebouwd gas/alarmpistool en omgebouwde knalpatronen gevaarzettend is en kan leiden tot dodelijk letsel. Echter, nergens is gerelateerd dat de kans op dodelijk letsel door het schieten met een omgebouwd gas/alarmpistool en omgebouwde knalpatronen op dubbel glas zoals hier aan de orde, aanmerkelijk te achten was. Het feit dat het raam van de woonkamer van [adres] voorzien was van dubbele beglazing, dat de kogel niet verder is gekomen dan de buitenste laag glas, en dat het kogeltje een diameter had van 6 millimeter, is niet betrokken in het onderzoek.
De rechtbank kan, onder deze omstandigheden, niet aannemen of vaststellen dat het schieten met een kogeltje van 6 mm doorsnede op dubbel glas een aanmerkelijke kans op levensberoving oplevert.
Concluderend is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) op de levensberoving, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag.
Feit 4 (voorhanden hebben taser)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 26 maart 2019 een
taservoorhanden heeft gehad. Gezien de standpunten behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat wel is bewezen dat verdachte [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 maart 2019 op [adres] heeft geschoten. Uit de aangifte volgt dat de bewoners van de woning daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte waren geraakt. De bedreiging door het schieten op de woning is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gebeurd, dat moet worden aangenomen dat het opzet van verdachte was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bewoners als op het bij die personen redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was om angst te zaaien. Dat [adres] vermoedelijk niet het beoogde doelwit was, doet daar niet aan af.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] tegen het leven gericht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij het feit heeft gepleegd in opdracht van een ander aannemelijk en vindt daarmee bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd. De opdrachtgever heeft het wapen en de munitie geleverd en verdachte geïnstrueerd, waarna verdachte de opdracht heeft uitgevoerd. Gelet hierop is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 2 (voorhanden hebben wapen en munitie)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een pistool (categorie III) en patronen (categorie III) voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 maart 2019 een wapen met één patroon heeft gekregen. Dat wapen heeft verdachte die dag gebruikt om op de woning te schieten. Tussen de dubbele beglazing werd een metalen kogeltje (6mm) aangetroffen. Er is een huls voor de woning gevonden. In het wapenrapport wordt de conclusie getrokken dat de huls behoort bij een 9mm UMA PA knalpatroon en een kunststofkapje miste en dat het aannemelijk is dat met een gemanipuleerde knalpatroon op de ruit is geschoten. Uit het wapenrapport volgt verder dat dergelijke knalpatronen omgebouwd worden door het kunststofkapje te verwijderen en te voorzien van een metalen kogeltje van ongeveer 6 millimeter. Deze patronen vallen onder de categorie III van de Wet Wapens en Munitie. Deze munitie wordt meestal verschoten met omgebouwde gas/alarmvuurwapens waarvan de sper uit de loop van het wapen is gehaald. Daardoor ontstaat een opening van 6 millimeter in de loop, waardoor een metalen kogeltje van 6mm kan worden afgeschoten. Ook in het NFI-rapport wordt de conclusie getrokken dat de huls vermoedelijk verschoten is met een gas/alarmpistool van het kaliber 9mm PA Knal. Omgebouwde gas/alarmvuurwapens vallen onder categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Feit 2 - subsidiair
op 26 maart 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander, [naam 2] en [naam 1] en [naam 3] en [naam 4] (bewoners van het
pand [adres] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, door met een vuurwapen een kogel in het raam van de woonkamer te schieten;
Feit 3
op 26 maart 2019 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, tezamen en in verenging met een ander,
een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een gezin met jonge kinderen bedreigd door ’s avonds op hun woning te schieten. Verdachte heeft in opdracht een kogel op het woonkamerraam geschoten, waarachter aangever op de bank zat. Boven in de woning lagen zijn vrouw en twee kinderen te slapen. Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor de bewoners van de woning. Door op een woning te schieten ontstaan gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en omwonenden, zo blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers ter terechtzitting. Uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat het voorval zoveel stress en gevoelens van onveiligheid heeft veroorzaakt dat zij zich genoodzaakt zag in behandeling te gaan bij een psycholoog. Ook aangever [naam 1] heeft verklaard dat de beschieting een behoorlijke impact op hem en zijn gezin heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, in het bijzonder omdat iemand zich in zijn eigen woning bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Een gevangenisstraf is dan ook een passende reactie. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 26 november 2019, opgemaakt door B.A. Blansjaar, psychiater en de Pro Justitia rapportage van 6 december 2019, opgemaakt door T. ‘t Hoen, psycholoog.
Hieruit volgt dat verdachte een gemiddeld intelligente man is, met trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit uit zich met name in impulsiviteit, onverantwoordelijkheid en antisociaal gedrag in de adolescentie. Er zijn geen aanwijzingen om een psychiatrische- of ontwikkelingsstoornis in termen van de DSM vast te stellen, hoewel dat ook niet kan worden uitgesloten. Verdachte is bekend met gedragsproblemen rondom zijn kinderjaren in een problematische opvoedingssituatie. Hij verviel rond zijn 14e jaar in toenemende mate in antisociaal en crimineel gedrag. Verdachte verbleef tot zijn 18e jaar bij de [naam instelling] de [naam instelling] lijkt betrokkene een positieve gedragsverandering te hebben ingezet. Nadat hij enkele jaren niet meer met justitie in aanraking is geweest en adequaat heeft gefunctioneerd in betaald werk, is hij mede onder druk van financiële problemen weer vervallen in crimineel gedrag. De deskundigen adviseren verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
Verdachte heeft op zitting verklaard het eens te zijn met de conclusies in de rapportages. Hij wil zijn leven beteren en werken aan zijn toekomst.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de deskundigen over.
De rechtbank zal bij de straftoemeting afwijken van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Gelet op de ernst en de aard van de bewezen geachte feiten is gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats, maar de rechtbank zal een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en een proeftijd van 2 jaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] heeft een schadevergoeding van € 1.744,58 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit verlofuren (€ 122,58) en eigen risico voor behandeling bij een psycholoog (€ 292,13). De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 1.500,- voor stress en angstgevoelens.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard of moet worden gematigd.
Vast staat dat aan [naam 2] door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde verlofuren (€ 122,58) en eigen risico voor de behandeling bij een psycholoog (€ 292,13) kunnen worden toegewezen. De vordering is op deze punten voldoende onderbouwd en er is een rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de materiële schade.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [naam 2] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien door het schieten op haar woning terwijl zij thuis was, sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, waardeert de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 1.414,71 toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 1.414,71 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 maart 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.414,71 te betalen aan de Staat ten behoeve van [naam 2] . Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, geldt een vervangende hechtenis voor de duur van 28 dagen.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] heeft een schadevergoeding van € 2.538,29 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten voor een beveiligingscamera (€ 308,90) en verlofuren (€129,39). De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 2.100,- voor stress en angstgevoelens.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade ten aanzien van de beveiligingscamera en de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vast staat dat aan [naam 1] door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de beveiligingscamera (€ 308,90) kunnen worden toegewezen. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de aanschaf van een beveiligingscamera. Ook de verlofuren (€ 129,39) kunnen worden toegewezen, aangezien deze post voldoende onderbouwd is en de vordering op dit punt niet is betwist.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [naam 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 1.500 toe. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [naam 1] vlak achter het raam zat waar de kogel in sloeg.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 1.938,29 toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 1.938,29 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 maart 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.938,29 te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, wordt hem vervangende hechtenis opgelegd voor de duur van 38 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 57, en 285 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 Wet Wapens en Munitie
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair en onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (maanden) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van
€ 1.414,71(veertienhonderdveertien euro en eenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 2] , te betalen de som van
€ 1.414,71(veertienhonderdveertien euro en eenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
28 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 1.938,29
(negentienhonderdachtendertig euro en negenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , te betalen de som van
€ 1.938,29(negentienhonderdachtendertig euro en negenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 26 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
38 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 24 december 2019.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
.