ECLI:NL:RBAMS:2019:9945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/669038-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident met vuurwapen en taser

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, heeft de rechtbank Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot moord/doodslag, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een taser. De zaak kwam voor de rechtbank na een schietincident op 26 maart 2019, waarbij op een woning werd geschoten. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 12 december 2019 behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn medeverdachte om de woning te beschieten. De verklaringen van de medeverdachte werden als ongeloofwaardig beschouwd, en er was geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen of taser. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten en de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669038-19 (Promis)
Datum uitspraak: 24 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres 1]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 12 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.F. Wijngaarden, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich op 26 maart 2019 schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1 primair:medeplegen poging moord/doodslag;
Feit 1 subsidiair: medeplichtigheid bij medeplegen poging moord/doodslag;
Feit 1 meer subsidiair:medeplegen bedreiging;
Feit 1 meest subsidiair: medeplichtigheid bij medeplegen bedreiging;
Feit 2:medeplegen voorhanden hebben van een vuurwapen (categorie II/III) en munitie (categorie II/III) op 26 maart 2019;
Feit 3:medeplegen voorhanden hebben van een
taserop 26 maart 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 25 maart 2019 werd omstreeks 21:30 uur op de woning [adres 2] geschoten. Aangever [persoon 2] lag op bed en hoorde drie schoten. Haar kinderen en man waren op dat moment eveneens in de woning. In de voordeur van de woning werden drie gaten onder elkaar aangetroffen, waardoor de kogels naar binnen zijn gedrongen. Uit technisch onderzoek blijken de doorschoten een ricochet in de deur naar de toiletruimte en gaten in de tussendeur naar de woonkamer en in de muur te hebben veroorzaakt. In de gaten werden metalen kogeltjes (6mm) aangetroffen. In de voortuin van de woning werden drie hulzen (9mm UMA PA Knal) gevonden.
Op 26 maart 2019 werd rondom 22:00 uur wederom op de woning geschoten. Ditmaal werd er een schot gelost op het raam van de woonkamer, gelegen aan de voorzijde van de woning. Op het moment van het schot zat aangever [persoon 1] op de bank in de woonkamer. Het schot op het woonkamerraam heeft alleen de buitenste ruit van de dubbele beglazing beschadigd. De beschieting heeft niet geleid tot een doorschot. Tussen het dubbele glas werd een metalen kogeltje (6mm) gevonden. Op het voetpad voor de woning werd een zilverkleurige huls gevonden ((9mm UMA PA Knal). Getuige [getuige] zag na het schot een donker geklede man wegrennen in de richting van een witte bestelbus (kenteken [kenteken] ) met op de zijkant [naam] ’. De politie zag om 22:13 uur een witte bus met bedrijfsnaam [naam] ’ rijden. Bij het geven van het stopteken stopte de witte bus. De bijrijder vluchtte uit de bus en wist te ontkomen. De bestuurder van de bus bleek verdachte te zijn. Verdachte verklaarde dat medeverdachte [medeverdachte] de bijrijder was. [medeverdachte] had verdachte gevraagd om hem een lift te geven naar [plaats] . Verdachte ontkent iets te weten van de beschietingen van de woning op 25 en 26 maart 2019. In de witte bestelbus werd later achter een verhoging tussen de bestuurders- en bijrijdersstoel een zwart voorwerp gevonden wat leek op een zaklamp. Uit wapenonderzoek bleek dit een
taserte zijn.
Op 29 maart 2019 werd [medeverdachte] aangehouden. [medeverdachte] heeft verklaard de schutter op 26 maart 2019 te zijn geweest en opdracht te hebben gekregen om voor geld de bewoners bang te maken door op het raam te schieten. Hij heeft ontkend op 25 maart 2019 op de woning [adres 2] te hebben geschoten. Volgens [medeverdachte] wist verdachte dat [medeverdachte] op 26 maart 2019 op de woning ging schieten en zouden zij de beloning delen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – verwijzend naar haar schriftelijk requisitoir – de feiten 1 en 2 niet bewezen omdat de officier niet de overtuiging heeft dat verdachte wist van de plannen van medeverdachte [medeverdachte] . Feit 3 acht de officier bewezen omdat de
taserzich in de machtssfeer van verdachte bevond.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verklaring van [medeverdachte] is ongeloofwaardig. Verdachte wist niet wat [medeverdachte] ging doen, waardoor hij geen opzet had op het beschieten van de woning. Verdachte wist ook niet dat [medeverdachte] een wapen had. Er is geen bewijs dat de
taservan verdachte was of dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de
taser.
3.4.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Zij zal uitleggen waarom.
Feit 1 (poging moord/doodslag of bedreiging)
Op basis van het dossier (met name de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ) is er op zichzelf wettig bewijs voor betrokkenheid bij het schietincident.
De rechtbank is evenwel niet overtuigd dat verdachte op de hoogte was van het plan van medeverdachte [medeverdachte] om op 26 maart 2019 op de woning aan de [adres 2] te schieten. Hierbij betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden.
Verdachte reed in grote witte bus met aan de zijkant in grote zwarte letters de naam van zijn werkgever. De bus was voorts voorzien van een GPS tracking systeem en verdachte wist dat. Naar eigen zeggen heeft verdachte zijn werkgever gevraagd of hij de bus na werktijd mocht lenen. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] naar de [adres 2] heeft gereden als vriendendienst. Volgens verdachte moest [medeverdachte] iets ophalen. Verdachte bleef met knipperlichten aan bij de bushalte wachten. Volgens de psycholoog die over verdachte heeft gerapporteerd is verdachte geneigd soms wat te goed van vertrouwen te zijn en ziet hij vooral het goede in de ander. Deze psycholoog heeft ook gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis met bijkomende verstandelijke beperking.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank niet op grond van de wettelijke bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte wist van het plan van zijn medeverdachte om een woning te gaan beschieten. Er is daarom geen bewijs voor opzet bij verdachte en daarom zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2 (voorhanden hebben wapen en munitie)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook niet is vast te stellen dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] op 26 maart 2019 een vuurwapen en munitie voorhanden had.
Feit 3 (voorhanden hebben taser)
Met de raadsman is de rechtbank ten slotte van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 26 maart 2019 een
taservoorhanden heeft gehad.
De
taseris aangetroffen tussen de bestuurders- en bijrijderstoel in de witte bus, waar verdachte doorgaans in reed. Er is echter onvoldoende bewijs dat verdachte wetenschap had van deze
taser. De bus was eigendom van zijn werkgever en er reden meerdere mensen in deze bus. Daarbij komt dat niet onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat het hier om een wapen handelde, aangezien de
tasereruit zag als een zwarte zaklamp.
Nu verdachte van alle tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken, zullen de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[persoon 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het geschorst bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 24 december 2019.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]