ECLI:NL:RBAMS:2019:9944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/669042-19 + 15/760002-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beschieten van woning en bezit van omgebouwd alarmpistool

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 4 april 2019 betrokken was bij het beschieten van een woning in Uithoorn. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord/doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de zittingen op 11 juli en 12 december 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte opzet had op de dood van de bewoners, en sprak haar vrij van poging tot moord/doodslag. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte de bewoners had bedreigd en dat zij een vuurwapen en munitie voorhanden had. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de bedreiging. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en haar psychische toestand, en paste het adolescentenstrafrecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669042-19 + 15/760002-15 (tul)
Datum uitspraak: 24 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres 1]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 11 juli en 12 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , door hun raadsvrouw mr. M.M.P.M. Lousberg naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat zij zich op 4 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:medeplegen poging moord/doodslag (primair) of medeplegen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling (subsidiair) van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] door met een vuurwapen op de voordeur/keukenraam van de woning [adres 2] te schieten;
Feit 2:medeplegen voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie II/III.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 4 april 2019 werd om 00:36 uur op de galerijwoning [adres 2] geschoten. Op dat moment bevond aangever [persoon 1] zich in de woonkamer van de woning. Zijn moeder ( [persoon 4] ) en twee zusjes ( [persoon 3] en [persoon 2] ) waren tijdens de beschieting in hun slaapkamers. Er werd op de voordeur en het raam aan de voorkant van de woning, waar de keuken zich bevond, geschoten. Uit technisch onderzoek blijkt dat het schot op het keukenraam alleen de buitenste ruit van de dubbele beglazing heeft beschadigd. De beschieting heeft niet geleid tot een doorschot. Tussen het dubbele glas werd een metalen kogeltje (6mm) gevonden. Bij de voordeur werden twee zilverkleurige patronen (9 mm UMA PA knal) aangetroffen. Op ieder patroon was een metalen kogeltje (6mm) bevestigd. Uit technisch onderzoek bleken dit omgebouwde knalpatronen te zijn, voorzien van een metalen bolletje dat wordt afgeschoten. Op de begane grond, onder de [adres 2] , werd een huls (9mm UMA PA knal) gevonden.
Aangever deed melding van de beschieting en gaf het kenteken van een auto door. Hij had eerder op de avond al gebeld met de politie, omdat hij voor hem verdacht uitziende personen in een Renault Clio op de parkeerplaats voor de flat en op de galerij van de flat zag. Naar aanleiding daarvan werd de Renault Clio auto (kenteken [kenteken] ) achtervolgd door politieauto’s en vanuit de lucht door een politiehelikopter. Tijdens de achtervolging sprong de bijrijder uit de auto. Na een korte achtervolging is de bijrijder aangehouden. Dat bleek verdachte te zijn. De Renault Clio reed met hoge snelheid door, waarna de bestuurder te voet op de vlucht sloeg bij een doodlopende weg. De kort daarna aangehouden bestuurder bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard te hebben geschoten op de woning in opdracht voor geld. Zij is op 4 april 2019 twee keer het centrale gedeelte van de [naam flat] binnengegaan. De eerste keer liep ze de trap op, maar durfde ze niet te schieten. Even later is verdachte voor de tweede keer de flat ingelopen en heeft zij boven op de galerij twee schoten op de woning gelost. Verdachte heeft verklaard dat haar was verteld dat er niemand in de woning aanwezig was. Ze heeft, vóór het schieten, gekeken of er mensen in de woning waren. Ze zag niemand. Zij heeft één keer laag in de voordeur geschoten, waarbij zij (haar arm en) het wapen schuin naar beneden gericht hield. Het schot in het keukenraam was op ooghoogte van de verdachte, met gestrekte arm naar voren. Verdachte heeft verklaard dat zij niemand wilde doden en dat het niet haar intentie is geweest om iemand te verwonden.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – verwijzend naar haar schriftelijk requisitoir – feit 1 primair (poging moord) en feit 2 bewezen. Zij heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft met voorbedachte raad gehandeld. Er was sprake van een vooropgezet plan van verdachte en de medeverdachte. Er bestond naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijk te achten kans dat de bewoners door één of meer kogels dodelijk zouden worden getroffen. Volgens aangever brandde de lichten in de woonkamer. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de omstandigheid dat het hier ging om een bewoonde woning en dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoner(s) bewust heeft aanvaard.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 refereert de raadsvrouw zich. Zij heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geen opzet gehad op de dood van de personen in de woning. Er is ook geen sprake van voorbedachte raad, nu uit niets blijkt dat de dood van de personen het doel van het schietincident was. Het doel was enkel bedreiging, en dat is dus ook wat bewezen kan worden verklaard.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak feit 1 primair (poging moord/doodslag)
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de bewoners van de woning aan de [adres 2] . Zij overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de verklaringen van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte geen ‘vol opzet’ had op de dood van de bewoners van de woning aan de [adres 2] . De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft zeer laat in de nacht (00:36 uur) op de woning geschoten. Het eerste schot heeft verdachte gelost op een lage plek - op been/kniehoogte - in de voordeur. Het tweede schot was op het keukenraam van de woning op ooghoogte van verdachte. De hoogte van de kogelinslag in de voordeur en de schietrichting (schuin naar beneden) impliceren dat de kans dat deze kogel vitale lichaamsdelen van de bewoners hadden kunnen treffen niet aanmerkelijk is geweest. De plaats van het tweede schot – te weten het keukenraam – was hoger, maar gelet op het tijdstip en het feit dat het een keukenraam betrof, bestond er geen aanmerkelijke kans dat een bewoner door het schot zou worden geraakt. Rond 00.36 uur is de kans dat een of meerdere bewoners zich in de keuken bevinden, niet aanmerkelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet bewezen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever of andere in de woning aanwezige personen door de gedragingen van verdachte het leven zou laten.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het keukenraam van de woning voorzien was van dubbel glas. Het metalen kogeltje is blijven steken tussen de lagen glas. Uit het forensisch onderzoek volgt dat de folie aan de binnenzijde van de ruit een deel van de snelheid van het metalen balletje heeft geabsorbeerd, waardoor de snelheid van de kogel is afgeremd. Hierdoor was de kans dat het metalen kogeltje door het raam zou gaan en de bewoners dodelijk zouden worden getroffen in sterk verminderde mate aanwezig. Ook hierom kan niet worden gezegd dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood opleverde.
De rechtbank merkt verder op dat ook niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de bewoners bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat zij van tevoren had doorgekregen dat de bewoners van de woning niet aanwezig waren die avond. Op het moment dat zij voor de woning stond, heeft verdachte nog gecontroleerd of er enige teken van leven was in de woning. Toen volgens verdachte niemand beneden aanwezig was, schoot zij op de woning.
Nu niet bewezen is dat verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) had op de dood van de bewoners, zal zij worden vrijgesproken van zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair (bedreiging)
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op 4 april 2019 op de woning aan de [adres 2] geschoten. Uit de aangifte volgt dat de bewoners van de woning daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte waren geraakt.
De bedreiging door het schieten op de woning is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gebeurd, dat moet worden aangenomen dat het opzet van verdachte was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bewoners als op het bij die persoon redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangever [persoon 1] heeft verklaard zich al langere tijd bedreigd te voelen door personen uit het criminele milieu en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het de bedoeling was van de opdrachtgever om angst te zaaien.
Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] tegen het leven gericht.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat verdachte het feit heeft gepleegd in opdracht van een ander aannemelijk en vindt daarmee bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd. De opdrachtgever heeft het wapen en de munitie aangeleverd en verdachte geïnstrueerd, waarna verdachte de opdracht uitvoerde. Gelet hierop is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Feit 2 (voorhanden hebben wapen en munitie)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een pistool (categorie III) en patronen (categorie III) voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij het wapen met patronen heeft gekregen om de beschieting op de woning uit te voeren. Verdachte heeft met het wapen geschoten. Tussen de dubbele beglazing werd een metalen kogeltje (6mm) aangetroffen. Er zijn patronen gevonden voor de woning en een huls op de begane grond van de galerijflat. Op ieder patroon was een metalen kogeltje (6mm) bevestigd en het kunststofkapje was verwijderd. Uit het wapenrapport volgt dat de gevonden patronen omgebouwde knalpatronen (9mm UMA PA knal) zijn, die vallen onder categorie III Wet Wapens en Munitie. Ook de huls behoort bij een 9mm UMA PA knalpatroon en miste een kunststofkapje. Blijkens het wapenrapport worden deze patronen voornamelijk verschoten met omgebouwde gas/alarmvuurwapens (categorie III). Door de sper uit het wapen te halen, ontstaat een opening van 6mm in de loop, waardoor een metalen kogeltje van 6mm kan worden afgeschoten.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
1
op 4 april 2019 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een ander, [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen in de voordeur en het keukenraam van de woning van [persoon 4] (alwaar [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4] verbleven) te schieten;
2
op 4 april 2019 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III en munitie (te weten omgebouwde knalpatronen, kaliber 9mm PAK) van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht moet worden berecht en een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar moet worden opgelegd met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast en dat aan verdachte jeugddetentie conform voorarrest moet worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft twee keer geschoten op een woning. Dit geweldsmisdrijf getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor de bewoners van die woning. Door op een woning te schieten ontstaan gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en omwonenden en in de maatschappij in het algemeen. Uit de slachtofferverklaring van [persoon 1] blijkt dat hij veel angstgevoelens heeft en zich genoodzaakt zag in behandeling te gaan bij een psychotherapeut. Ook moeder [persoon 4] en zussen [persoon 2] en [persoon 3] , die op dat moment in de woning verbleven, hebben - middels hun slachtofferverklaringen - laten weten dat zij zich niet meer veilig voelen in hun eigen huis.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Vuurwapens vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 8 juli 2019, opgemaakt door P. Boksan, psychiater, en de Pro Justitia rapportage van 9 juli 2019, opgemaakt door B. van Giessen, klinisch psycholoog. De beide deskundigen adviseerden om het adolescentenstrafrecht op verdachte toe te passen. Verdachte komt in het contact jonger over dan haar kalenderleeftijd. Verdachte is door haar stoornissen vastgelopen in haar ontwikkeling. Door haar verstandelijk beperkte niveau kan zij de risico’s van haar eigen handelen moeilijk inschatten en is er sprake van een grote sociaal emotionele achterstand. Verdachte is gemakkelijk te beïnvloeden en handelt zonder nadenken.
De reclassering heeft in haar rapporten van 11 juli en 21 augustus 2019 ook geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reclassering ziet enige aanwijzingen voor beperkte handelingsvaardigheden. Verdachte is niet in staat haar gedrag te organiseren en er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte is nog pedagogisch te beïnvloeden en neem actief deel aan het gezin.
De rechtbank heeft uit de rapportages en uit de houding en presentatie van verdachte tijdens de zitting niet de indruk gekregen dat er bij verdachte sprake is van criminele verharding. De rechtbank heeft dus – anders dan de officier van justitie – de indruk gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte nog tot de mogelijkheden behoort en dat zij daarbij gebaat zal zijn.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht. Dat neemt overigens niet weg dat het ernstig is wat de slachtoffers is aangedaan. De ernst van het feit is echter geen reden om niet het adolescentenstrafrecht toe te passen als dat om andere redenen zoals hiervoor genoemd wel de voorkeur verdient.
Verminderd toerekeningsvatbaar
Uit de Pro Justitia rapportages van 8 juli en 9 juli 2019 volgt dat verdachte is gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsscheefgroei in de antisociale richting en een zwakbegaafd intelligentieniveau. Deze stoornissen werkten door in het tenlastegelegde, waardoor wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met de rapportages. Zij wil haar leven beteren en is bereid zich te houden aan de door reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapportages over en volgt het advies. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een jeugddetentie van aanzienlijke duur.
De rechtbank zal wel een kortere vrijheidsstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij van oordeel is dat de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd, in de gegeven omstandigheden, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Een voorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf acht de rechtbank geboden om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan, met daarbij bijzondere voorwaarden.
Uit het reclasseringsrapport van 2 oktober 2019 volgt dat het toezicht van verdachte met elektronische controle goed verloopt. Ter terechtzitting heeft reclasseringsmedewerker mevrouw Bosman de conclusies uit dit rapport bevestigd. Volgens Bosman houdt verdachte zich goed aan haar afspraken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nu een baan heeft. Zij heeft het programma
SchoolAcademysuccesvol afgerond en kan daardoor in januari 2020 een opleiding beginnen. Zij wil graag een behandeling en geeft te kennen te zullen meewerken aan verder toezicht en begeleiding.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, behandelverplichting, meewerken aan schuldhulpverlening en een geschikte dagbesteding en begeleid wonen opleggen. Het is in het belang van verdachte en de samenleving dat de achterliggende problematiek die bij verdachte speelt wordt aangepakt. Hierdoor zal de kans op herhaling afnemen.
De rechtbank zal geen locatieverbod opleggen ten aanzien van Uithoorn en Amsterdam Zuid-Oost, aangezien verdachte daarmee onredelijk en onnodig in haar bewegingsvrijheid wordt beperkt. Ook een contactverbod met mededaders en/of criminele vrienden zal de rechtbank niet opleggen, omdat de manier waarop deze voorwaarde door de reclassering is geadviseerd, te onbepaald is. Sinds de schorsing van 6 september 2019 is bovendien niet gebleken van enig contact van verdachte met criminele vrienden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard geen contact meer te hebben met (criminele) vrienden en hier in de toekomst ook geen behoefte aan te hebben.
De rechtbank zal een locatiegebod, dat wordt gecontroleerd door middel van elektronische controle, opleggen, maar beperken tot een maximale termijn van 3 maanden. Dit locatiegebod ziet op haar huidige verblijfsadres [adres 1]
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en met voornoemde bijzondere voorwaarden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een schadevergoeding van € 4.580,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit medische kosten voor een psychotherapeut (€ 80,-) en toekomstige medische kosten (€ 2.000,-). De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 2.500,- voor psychische problemen. Daarnaast heeft [persoon 1] een bedrag van € 54,65 aan proceskosten, bestaande uit parkeer- en reiskosten, gevorderd.
De raadsvrouw van [persoon 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige medische kosten (nog) niet-toewijsbaar zijn.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel moet worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en de immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
Vast staat dat aan [persoon 1] door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde medische kosten voor een psychotherapeut
(€ 80,-) kunnen worden toegewezen. De gevorderde toekomstige medische kosten worden niet-ontvankelijk verklaard. Het is onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [persoon 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien naar het oordeel van de rechtbank bij schieten op een woning waar het slachtoffer verbleef, sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, waardeert de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft vergoeding gevraagd voor de gemaakt reis- en parkeerkosten
(€ 54,65) voor een bezoek aan het Openbaar Ministerie (IJdok 20), de rechtbank (Parnassusweg 220) en zijn raadsvrouw ( [adres 3] ). De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 54,65 kan worden toegekend in verband met bezoeken ten behoeve van de strafzaak.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 1.080,- toe en de reiskosten van € 54,65.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 1.080,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.080,- te betalen aan de Staat ten behoeve van de [persoon 1] . Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, wordt haar vervangende jeugddetentie opgelegd. De rechtbank zal gelet op de leeftijd en de financiële situatie van verdachte, bepalen dat de vervangende jeugddetentie twee dagen bedraagt.
[persoon 2] en [persoon 3] en [persoon 4]
De benadeelde partijen [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] hebben allen een schadevergoeding van € 1.750,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit toekomstige medische kosten (€ 1.000,-) en de gevorderde immateriële schade bestaat uit € 750,- voor stress en angstgevoelens.
De raadsvrouw van [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] heeft zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige medische kosten (nog) niet-toewijsbaar zijn.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel moeten worden toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Vast staat dat aan [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vorderingen worden voor wat betreft de toekomstige medische kosten (€ 2.000,-) niet-ontvankelijk verklaard. Het is onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan. De benadeelde partijen kunnen dat deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de gevorderde immateriële schade van € 750,- voor elke benadeelde partij toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 750,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 april 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 750,- te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, wordt haar vervangende jeugddetentie opgelegd. De rechtbank zal, gelet op de leeftijd en de financiële situatie van verdachte, bepalen dat de vervangende jeugddetentie 2 (twee) dagen per benadeelde partij bedraagt.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon
HAIER
5731647
2 1 STK Sleutelbos
5731648
3 1 STK Zaktelefoon
SAMSUNG
5731880
De rechtbank is van oordeel dat de telefoon van verdachte (nr. 3) verbeurd wordt verklaard, omdat de bewezen geachte feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan of voorbereid. De sleutelbos en de telefoon (nrs. 1-2) moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 15/760002-15

Bij de stukken bevindt zich de op 8 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/760002-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 3 maart 2016 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 3 maanden te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36f, 47, 57, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i en 285 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 Wet Wapens en Munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maandenvan deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht
verdachte zich meldt voor de meldplicht bij Reclassering Nederland op het adres: [adres 4] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
verdachte zich laat behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen
verdachte meewerkt aan de aanmelding bij en verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte verblijft indien de reclassering dat noodzakelijk acht voor de voortzetting van het toezicht in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Locatiegebod
verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres [adres 1] Daarbij heeft zij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uren ter invulling van haar activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling). Indien zij een dag geen invulling van het programma heeft, krijgt zij 2 uur vrij te besteden uren. Verdachte is verplicht om in ieder geval de nachtelijke uren (tussen 23:00 en 06:00 uur) op het verblijfadres aanwezig te zijn. Verdachte laat zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming en controle van dit locatiegebod voor de duur van maximaal
3 maandenvanaf de datum dat dit vonnis onherroepelijk is.
Meewerken aan geschikte dagbesteding
verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van geschikte dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding of meewerkt aan een traject waarbij zij wordt toegeleid naar werk en/of opleiding, ook als dit inhoudt dat zij bepaalde trainingen op opleiding moet volgen om een startkwalificatie te behalen.
Meewerken aan schuldhulpverlening
verdachte meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 1.080,-
(duizendtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot (aan reis- en parkeerkosten) op
€ 54,65(vierenvijftig euro en vijfenzestig eurocent).
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van
€ 1.080,-(duizendtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van
€ 750,-
(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , te betalen de som van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van
€ 750,-
(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 3] , te betalen de som van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van
€ 750,-
(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4] , te betalen de som van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Gelast de
verbeurdverklaringvan:
3 1 STK Zaktelefoon
SAMSUNG
5731880
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Zaktelefoon
HAIER
5731647
2 1 STK Sleutelbos
-
5731648
Gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf in de zaak met parketnummer
15/760002-15, te weten
jeugddetentievoor de duur van
3 maanden, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 24 december 2019.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]