ECLI:NL:RBAMS:2019:9943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/845154-18 en 15/996506-14 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor belastingfraude en valsheid in geschrift met onttrekking aan beslag

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belastingfraude, valsheid in geschrift en het doen van een onjuiste aangifte van een strafbaar feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan onjuiste aangiften omzetbelasting van verschillende vennootschappen, waaronder [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 3]. De verdachte heeft opzettelijk onjuiste bedragen opgegeven in de aangiften, wat resulteerde in te weinig geheven belasting. Daarnaast heeft de verdachte een vervalst rapport gebruikt om te proberen zijn onschuld te bewijzen en heeft hij aangifte gedaan van strafbare feiten die niet gepleegd waren, wetende dat dit niet waar was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte goederen heeft onttrokken aan beslag dat door de Belastingdienst was gelegd in verband met openstaande naheffingsaanslagen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor fraude bevatte, en met de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/845154-18 en 15/996506-14 (TUL)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , maar volgens opgave van de [land] autoriteiten aldaar feitelijk niet meer verblijvende en overigens zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.O. van Driel.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:
( [naam bedrijf BV 1] )
1. Feitelijk leiding geven aan [naam bedrijf BV 1] bij het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting;
2. Valsheid in geschrift en/of het gebruik maken van een vervalst geschrift;
3. Het doen van een valse aangifte van een strafbaar feit;
(
[naam bedrijf BV 2] )
4. Het opzettelijk aan het beslag onttrekken van goederen;
(
[naam bedrijf BV 3] )
5. Feitelijk leiding geven aan [naam bedrijf BV 3] bij het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Feit 1
[naam bedrijf BV 1] in de periode van 5 januari 2015 tot en met 1 februari 2016 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2014 en 1e kwartaal 2015 en 2e kwartaal 2015 en 3e kwartaal 2015 en 4e kwartaal 2015 ten name van [naam bedrijf BV 1]
onjuist heeft gedaan
immers heeft zij opzettelijk in de naar de Belastingdienst ingezonden elektronische aangiften omzetbelasting ten name van [naam bedrijf BV 1] met betrekking tot het 4e kwartaal 2014 en 1e kwartaal 2015 en 2e kwartaal 2015 en 3e kwartaal 2015 en 4e kwartaal 2015, onjuiste bedragen aan belastbare omzet en verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Feit 2
verdachte in de periode van 19 september 2017 tot en met 8 december 2017 in Nederland een rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code], een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst,
immers heeft verdachte in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in dat rapport van Inquirendum (nadat hij een print van een echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' uit dit rapport had verwijderd) als bijlage C opgenomen
een print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' waarin staat vermeld dat ten aanzien van de rubriek 1a 'Leveringen/diensten belast met hoog tarief' sprake is van een omzet van 23.500 euro (terwijl in werkelijkheid geen omzet is aangegeven) en dat over die omzet een verschuldigde omzetbelasting van 4.914 euro is aangegeven (terwijl in werkelijkheid geen verschuldigde omzetbelasting is aangegeven),
met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken,
en
op 8 december 2017 te Hoofddorp opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en heeft afgeleverd een vals rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code], een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat verdachte - in strijd met de waarheid - in het rapport van Inquirendum een valse en/of valselijk opgemaakte print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' (met als doel om voor te wenden dat de in dit rapport getrokken conclusie - gebaseerd op de echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' - inhoudende dat niet is gebleken dat er bewust of opzettelijke handelingen zijn verricht die aanleiding geven te denken dat het door verdachte digitaal aangeleverde aangifteformulier omzetbelasting 2e kwartaal 2016 is aangepast, bewerkt dan wel vervalst, ziet op de door verdachte valse en/of valselijk opgemaakte en aan dit rapport gevoegde print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016') heeft gevoegd,
en bestaande dat gebruikmaken en afleveren hieruit dat verdachte het rapport van Inquirendum heeft verstrekt aan verbalisant [verbalisant] (BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland) en laten voegen aan zijn aangifte van 8 december 2017, ter onderbouwing van zijn beschuldiging van smaad en valsheid in geschrift tegen twee medewerkers van de Belastingdienst.
Feit 3
verdachte op 8 december 2017 te Hoofddorp aangifte heeft gedaan dat strafbare feiten zijn gepleegd, wetende dat die strafbare feiten niet zijn gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] , BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk en in strijd met de waarheid aangifte gedaan van smaad en valsheid in geschrift, gepleegd door twee medewerkers van de Belastingdienst.
Feit 4
verdachte in de periode van 30 maart 2015 tot en met 10 april 2015 in Nederland opzettelijk de gedeeltelijke inventaris en een (likeur)distilleerderij van [naam bedrijf BV 2] , bestaande uit onder meer:
- 16 barkrukken (hout op poten, bruin) en
- 1 partij glaswerk (div soorten/maten) en
- 44 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en
- 3 tafels (hout, bruin) en
- 12 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en
- 1 distilleerderij (groot, achter de bar, compleet, in werking) en
- 1 partij servies (bestaande uit kopjes, borden, bestek) en
- 1 partij keukenapparatuur,
waarop door belastingdeurwaarder [Naam belastingdeurwaarder] in opdracht van de Belastingdienst/Douane, op grond van naheffingsaanslagen accijns ten laste van [naam bedrijf BV 2] (met verdachte als bestuurder) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
Feit 5
[naam bedrijf BV 3] in de periode van 18 juli 2017 tot en met 30 december 2017 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2017 ( [naam bedrijf BV 3] )
onjuist heeft gedaan,
immers heeft zij opzettelijk in de naar de Belastingdienst ingezonden elektronische aangiften omzetbelasting (ten name van [naam bedrijf BV 3] ) met betrekking tot het 2e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2017 onjuiste bedragen aan voorbelasting opgegeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.

4.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing tot bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn genoemd. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden deze bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het vonnis, tenzij daarvan op grond van artikel 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden afgezien. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

5.Aanvullende bewijsoverwegingen

Feit 4
Door de deurwaarder is beslag gelegd op de in de tenlastelegging genoemde goederen (DOC‑007, 2.2). Deze lijst van goederen is niet rechtstreeks te koppelen aan de inventaris die is ingebracht in [naam bedrijf BV 4] en [naam bedrijf BV 5] De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat alle activa die niet nagelvast bevestigd waren aan het gebouw van de [naam bedrijf BV 2] , zijn ingebracht (V-004-03, p. 4). Omdat door de deurwaarder alleen beslag is gelegd op niet-nagelvaste goederen, concludeert de rechtbank dat in elk geval ook alle goederen waarop beslag is gelegd, zijn ingebracht in [naam bedrijf BV 4] of [naam bedrijf BV 5] , en daarmee zijn onttrokken aan het beslag.
Feit 5 (aangifte 4e kwartaal 2017)
Op 30 december 2017 is de kwartaalaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 van [naam bedrijf BV 3] ( [naam bedrijf BV 3] ) ontvangen. In deze aangifte is € 1.995,- aan verschuldigde omzetbelasting opgenomen en € 6.074,- aan voorbelasting, resulterend in een teruggave van € 4.079,-.
Uit de verklaring van [persoon 1] volgt dat in [naam bedrijf BV 3] geen productie is gemaakt en geen omzet is gerealiseerd. [persoon 2] ontving van verdachte een ‘eigen kopie’ van de kwartaalaangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017. De inhoud van deze eigen kopie wijkt af van de door de Belastingdienst ontvangen informatie. Volgens de eigen kopie is € 0,- verschuldigd aan omzetbelasting en is sprake van € 4.079,- aan voorbelasting. Ook volgens de eigen kopie zou de aangifte resulteren in een teruggave van € 4.079,-.
Verdachte onderbouwde de eigen kopie van de aangifte aan [persoon 2] met een factuur van [naam bedrijf BV 1] ( [naam bedrijf BV 1] ) aan [naam bedrijf BV 3] . Deze factuur bevat een bedrag van € 4.078,79 aan btw. De factuur aan [naam bedrijf BV 3] heeft betrekking op het doorbelasten van facturen van [naam bedrijf BV 6] ( [naam bedrijf BV 6] ) en het Hoogheemraadschap aan [naam bedrijf BV 1] Uit het onderzoek van de FIOD komt naar voren dat de onderliggende facturen van [naam bedrijf BV 6] en het Hoogheemraadschap (ver)vals(t) zijn en dat daardoor de factuur aan [naam bedrijf BV 3] ook vals is.
De kwartaalaangifte omzetbelasting en de daaropvolgende teruggave van € 4.079,- moesten onderbouwd worden met een (ver)vals(t) exemplaar van een eigen kopie van die aangifte en met valse onderliggende facturen. Kennelijk kon deze aangifte omzetbelasting niet onderbouwd worden met echte en onvervalste documenten. De rechtbank leidt daaruit af dat sprake is van een onjuiste aangifte en dat die aangifte opzettelijk onjuist is gedaan.

6.Motivering van de straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. De officier van justitie heeft daarbij uitdrukkelijk betrokken dat hij ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf van zes maanden gevangenisstraf vordert.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een breed scala aan strafbare feiten. Verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan belastingfraude vanuit [naam bedrijf BV 1] Toen die fraude aan het licht dreigde te komen heeft verdachte gebruik gemaakt van een door hem met listige kunstgrepen vervalst rapport waaruit zou blijken dat de ingediende aangiften niet onjuist zouden zijn. Verdachte heeft dit vervalste rapport gebruikt om aangifte te doen tegen de medewerkers van de Belastingdienst die onderzoek naar hem deden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aan het beslag onttrekken van goederen waarop beslag is gelegd. De Belastingdienst had op deze goederen beslag gelegd in verband met openstaande naheffingsaanslagen. Die naheffingsaanslagen vinden hun oorsprong in een eerdere fraude waarvoor verdachte onherroepelijk is veroordeeld.
Tot slot heeft verdachte belastingfraude gepleegd vanuit [naam bedrijf BV 3] . Typerend aan deze fraude is dat verdachte door familieleden een kans geboden is om een nieuwe onderneming te starten en dat verdachte dit vertrouwen heeft geschaad, door [naam bedrijf BV 3] te misbruiken voor fraude om er zelf financieel beter van te worden. Ook daarbij heeft verdachte weer stukken vervalst.
Uit deze verschillende strafbare feiten komt een verontrustend beeld van verdachte naar voren. Verdachte is bereid om – wetende dat hij degene is die fout zit – zeer vergaande acties te ondernemen om zijn naam te proberen te zuiveren. Daarmee is hij bereid om de integriteit van andere partijen, waaronder die van medewerkers van de Belastingdienst – ten onrechte – in diskrediet te brengen. Verdachte laat met zijn handelen ook zien beslissingen van de autoriteiten te negeren en bereid te zijn misbruik te maken van familieleden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Tegelijkertijd laat dit beeld ook zien dat bij verdachte wel sprake moet zijn van problemen op persoonlijk vlak en mogelijk ook op psychiatrisch vlak. Een met betrekking tot verdachte opgemaakt reclasseringsrapport wijst ook in die richting. De rechtbank houdt daarmee rekening.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 september 2019. Hieruit volgt dat verdachte in 2016 ook al veroordeeld is voor fraude. Een deel van de bewezenverklaarde feiten is al gepleegd voorafgaand aan die eerdere feiten en daarmee houdt de rechtbank rekening. Het andere deel van de feiten is gepleegd nadat die eerdere veroordeling onherroepelijk is geworden en die feiten zijn gepleegd binnen de proeftijd van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Die strafbedreiging heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Dit maakt dat de rechtbank het strafblad van verdachte meeneemt als strafverzwarende omstandigheid.
In fraudezaken is het gebruikelijk om bij het bepalen van de strafmaat ook te kijken naar het benadelingsbedrag van de bewezenverklaarde feiten en om te kijken naar het toepasselijk oriëntatiepunt voor straftoemeting. In deze zaak kan niet van alle feiten vastgesteld worden wat het benadelingsbedrag is en dan biedt het oriëntatiepunt slechts in beperkte mate handvatten voor het bepalen van een straf.
Het benadelingsbedrag van feit 1 (€ 22.276,-) en feit 5 (€ 14.844,-) is wel door de rechtbank vast te stellen. Bij feit 4 kan de rechtbank niet vaststellen wat de waarde is van de goederen waarop door de Belastingdienst beslag is laten leggen. Complicerend daarbij is dat het daadwerkelijke benadelingsbedrag gebaseerd zou moeten worden op de (executie)verkoopwaarde van de desbetreffende goederen, omdat dat bedrag het bedrag is dat de Belastingdienst als gevolg van het strafbare feit misloopt. Informatie daarover ontbreekt echter in het dossier. Tot slot zijn de feiten 2 en 3 ernstige strafbare feiten, maar de ernst van die feiten is niet uit te drukken in een benadelingsbedrag.
De rechtbank vindt een onvoorwaardelijk strafdeel van twaalf maanden een passende reactie op de door verdachte gepleegde strafbare feiten, waarbij de rechtbank ook betrekt dat zij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf van zes maanden zal gelasten. Voor het bepalen van de hoogte van dit strafdeel heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de ernst van de strafbare feiten, de volharding die verdachte daarbij aan de dag legt en het strafblad van verdachte.
De rechtbank is er niet gerust op dat verdachte zal stoppen met het plegen van strafbare feiten. Dat is de reden dat de rechtbank ook een voorwaardelijk strafdeel van zes maanden aan verdachte zal opleggen.

7.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 18 februari 2019 ter griffie van de rechtbank Noord-Holland ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam/Functioneel Parket Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/996506-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 februari 2016 van de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De vordering tot tenuitvoerlegging is binnen de proeftijd ingediend bij de rechtbank Noord-Holland met de bedoeling deze gelijktijdig met de huidige strafzaak (13/845154-18) te laten behandelen. Nu niet de rechtbank Noord-Holland, maar de rechtbank Amsterdam de vordering behandelt, kan de vraag gesteld worden of de vordering bij het juiste gerecht is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de vordering tijdig is ingediend bij de rechtbank Noord-Holland en dat de vordering ook de rechtbank Amsterdam heeft bereikt. Gelet daarop acht de rechtbank zich bevoegd te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, in het bijzonder uit de veroordeling voor de feiten 2, 3 en 5. De rechtbank ziet hierin – net als de officier van justitie – aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: twee facturen (DOC-052 en DOC-053) en een brief (DOC-069).
De officier van justitie vordert dat deze facturen aan het verkeer worden onttrokken, omdat uit het onderzoek van de FIOD naar voren is gekomen dat deze geschriften vals of vervalst zijn.
De rechtbank zal de voorwerpen onttrekken aan het verkeer. De voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven. Gebleken is namelijk dat sprake is van valse of vervalste geschriften. Dat maakt ook dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, in het bijzonder met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 51, 56, 57, 63, 188, 198 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feiten 1 en 5
-
feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2
-
valsheid in geschrift
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst;
Feit 3
-
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet is gepleegd;
Feit 4
-
opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Factuur [DOC-053]
Factuur: [naam bedrijf BV 6] dd 23-09-2017 (nr. 2017078)
2 1.00 STK Brief [DOC-069]
Brief belastingdienst A'dam dd 13-03-2017
3 1.00 STK Factuur [DOC-052]
Factuur: [naam bedrijf BV 6] dd 01-09-2017 (nr. 2017039)
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 29 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke straf (15/996506-14), namelijk
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2019.
Mr. Pijpers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
[...]