ECLI:NL:RBAMS:2019:9942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/993074-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en feitelijk leidinggeven aan onjuiste aangiften

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude. De zaak, met parketnummer 13/993074-19, betreft het opzettelijk niet doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011 en het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de belastingfraude gepleegd door [naam bedrijf]. Tijdens de zitting op 26 november 2019 heeft de officier van justitie, mr. E.B. Smit, de vordering gedaan, terwijl de raadsman, mr. B. Vermeirssen, de verdediging voerde. De verdachte was niet aanwezig op de zitting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de aangiften van [naam bedrijf] en dat hij op de hoogte was van de onjuiste aangiften. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en medische problemen, en heeft besloten geen beroepsverbod op te leggen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993074-19 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1948,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.B. Smit en van wat de raadsman van verdachte, mr. B. Vermeirssen, naar voren heeft gebracht. Verdachte was zelf niet aanwezig op de zitting van 26 november 2019.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan [naam bedrijf] . [naam bedrijf] ) bij het plegen van belastingfraude. De beschuldigingen zijn ten laste gelegd als:
Het opzettelijk niet doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven; en
Het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt beide tenlastegelegde feiten bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van feit 1. De raadsman vindt feit 2 niet bewezen. Verdachte wist niet dat in het eerste kwartaal van 2012 omzet was behaald, zodat [naam bedrijf] niet opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan en verdachte niet het opzet had op het feitelijk leidinggeven aan dit feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat [naam bedrijf] . beide tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en dat verdachte aan die feiten feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [1]
Bedrijfsstructuren
Verdachte kocht via Stichting [naam stichting] bedrijven waarin niets meer gebeurde met de bedoeling deze bedrijven op te schonen en later met winst te verkopen. Eén van de bedrijven die [naam stichting] heeft gekocht is [naam bedrijf] .
[naam stichting] is sinds 7 maart 2012 bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] . [2] Verdachte was bestuurder van [naam stichting] in de periode van 11 november 2010 tot 7 juli 2012. Vanaf 7 juli 2012 is [naam bedrijf 2] de bestuurder van [naam stichting] . [3] Verdachte is op zijn buurt vanaf 5 juli 2012 bestuurder van [naam bedrijf 2] .
Verdachte verklaarde over [naam stichting] dat hij voor de door [naam stichting] gekochte bedrijven de aangiften omzetbelasting doet. Hij verklaarde ook dat er aangiften voor de vennootschapsbelasting voor deze bedrijven gedaan moeten worden, maar dat hij dat niet kan doen. [4]
Een andere vennootschap die van belang is in dit dossier is [naam bedrijf 3] is opgericht op 1 mei 2011 en [naam bedrijf 4] was vanaf de oprichting tot 11 december 2012 beherend vennoot. [naam bedrijf 5] ) is vanaf 3 april 2013 vennoot. [5] Verdachte is vanaf 3 april 2013 directeur [naam bedrijf 3] [6] [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] zijn beide vennootschappen die door verdachte zijn gekocht. Verdachte is daarbij aangesteld als directeur van [naam bedrijf 4] [7]
Verdachte verklaarde ook dat hij directeur is van [naam bedrijf 3] [de rechtbank begrijpt: [naam bedrijf 3] ]. [8]
Het niet doen van aangifte vennootschapsbelasting 2011 (feit 1)
Uit de systemen van de Belastingdienst blijkt onder meer het volgende. [naam bedrijf] is uitgenodigd tot het doen van een definitieve aangifte over het jaar 2011. Deze uitnodiging is gedagtekend op 1 maart 2012. Op 31 mei 2012 is uitstel verleend tot 1 mei 2013. Dit uitstel is op 3 december 2012 ingekort tot 1 februari 2013. Vervolgens is een op 7 maart 2013 gedateerde herinnering verstuurd, met als uiterste reactiedatum 21 maart 2013. Tot slot is een op 9 april 2013 gedateerde aanmaning verstuurd met als uiterste reactiedatum 23 april 2013. [9] Het uitstel is gevraagd door [naam bedrijf 3] . [10] Op 25 november 2014 was nog geen vennootschapsbelastingaangifte ontvangen over het jaar 2011. [11]
Onjuiste aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2012 (feit 2)
Onjuiste aangifte
Op 7 mei 2012 is de aangifte van [naam bedrijf] voor de omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2012 door de Belastingdienst ontvangen. De aangifte houdt in dat geen sprake is van omzet en dat geen omzetbelasting verschuldigd is. De aangifte is namens [naam bedrijf] door [naam bedrijf 3] gedaan. [12]
Aan de akte van levering van de aandelen van [naam bedrijf] aan [naam stichting] is een tussentijds verslag gehecht waarin een balans per 2 maart 2012 is opgenomen. Dit verslag houdt onder meer in dat per 2 maart 2012 sprake is van een onverdeeld resultaat van € 3.616,-. [13] Uit bankafschriften van [naam bedrijf] blijkt dat in de periode van 5 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 diverse geldbedragen worden ontvangen met omschrijvingen die wijzen op facturen uit 2012. [14]
De rechtbank leidt uit deze gegevens af dat [naam bedrijf] in het eerste kwartaal van 2012 omzet heeft gedraaid en daarbij een positief resultaat heeft geboekt. Dit brengt mee dat de namens [naam bedrijf] ingediende nihilaangifte onjuist is.
Opzettelijk onjuiste aangifte
De rechtbank acht ook bewezen dat de aangifte omzetbelasting opzettelijk onjuist is gedaan.
Verdachte is (middellijk) bestuurder van zowel [naam bedrijf] als [naam bedrijf 3] . Uit het dossier – in het bijzonder uit de verklaring van verdachte – blijkt niet van andere betrokkenen bij deze rechtspersonen nadat [naam stichting] de aandelen van [naam bedrijf] geleverd kreeg. Dit brengt mee dat de wetenschap die aan deze rechtspersonen kan worden toegeschreven, de wetenschap van verdachte is.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat [naam bedrijf] in het eerste kwartaal van 2012 omzet heeft gedraaid en dat verdachte er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat de aangifte juist is ingediend.
Op basis van het genoemde tussentijdse verslag kan vastgesteld worden dat er omzet is behaald in 2012. Dit tussentijdse verslag is op de verschillende pagina’s voor akkoord geparafeerd. [15] Die parafen vertonen grote gelijkenis met de parafen die door verdachte onder zijn getuigenverhoor zijn gezet. [16] De parafen onder het verhoor van verdachte bevatten een zekere variatie. De parafen onder het tussentijds verslag zijn niet volledig identiek aan de parafen onder het verhoor, maar vallen wat de rechtbank betreft wel binnen de variatie van die parafen. Hieruit blijkt dan ook dat verdachte de parafen onder het tussentijds verslag heeft gezet en dus bekend is geweest met de inhoud daarvan, inclusief de omstandigheid dat over de eerste maanden van 2012 een positief resultaat is behaald.
Het alternatief, dat een ander de paraaf van verdachte valselijk heeft gezet onder het tussentijds verslag, is onvoldoende aannemelijk geworden. Daar komt bij dat verdachte zelf niet heeft verklaard dat dit niet zijn paraaf is. Tijdens een verhoor van verdachte is het tussentijds verslag wel aan verdachte getoond en is hem gevraagd of hij zijn handtekening herkent. Verdachte heeft zich toen beroepen op zijn zwijgrecht. [17]
Strekkingsvereiste
Wanneer het niet doen of onjuist doen van aangiften ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is sprake van een strafverzwarende omstandigheid. Aan dit strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven.
Bij feit 2 bestaat hierover geen twijfel; het ten onrechte niet opgeven van belastbare omzet is een gedraging die teweeg kan brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Bij het niet doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting (zoals bij feit 1 ten laste gelegd) is daarvan in het algemeen ook sprake.
De rechtbank heeft op zitting aan de orde gesteld dat uit een tussentijds verslag van [naam bedrijf] kan blijken dat over het jaar 2011 naast een onverdeeld resultaat ook sprake was van een hogere post te delgen verliezen. De summiere informatie uit het tussentijdse verslag is evenwel onvoldoende om te oordelen dat de aangifte die [naam bedrijf] niet heeft gedaan in zijn algemeenheid niet geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Ook bij feit 1 is daarom voldaan aan het strekkingsvereiste.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [naam bedrijf] over 2011 geen vennootschapsbelastingaangifte heeft gedaan.
De rechtbank acht ook bewezen dat door [naam bedrijf 3] namens [naam bedrijf] over het eerste kwartaal van 2012 een onjuiste aangifte omzetbelasting is gedaan. Daarbij is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam bedrijf] en [naam bedrijf 3] , doordat verdachte als (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf] [naam bedrijf 3] de aangifte heeft laten doen, waarvan [naam bedrijf 3] , door verdachte als (middellijk) bestuurder, wist dat die onjuist was.
Feitelijk leidinggeven
Verdachte heeft verklaard dat hij degene is die de aangiften omzetbelasting doet van de bedrijven die [naam stichting] overneemt. Hij heeft ook verklaard dat er aangiften vennootschapsbelasting gedaan moeten worden, maar dat hij dat niet kan doen, omdat hij niet over de informatie zou beschikken. Verdachte is echter de enige betrokkene bij [naam bedrijf] , [naam stichting] en [naam bedrijf 3] .
Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [naam bedrijf] gepleegde strafbare feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat
Feit 1
[naam bedrijf] . in de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2013 in Nederland opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten: een jaaraangifte vennootschapsbelasting over het tijdvak 2011, ten name van [naam bedrijf] ., niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
Feit 2
[naam bedrijf] . op 7 mei 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, te weten: een kwartaalaangifte omzetbelasting ten name van [naam bedrijf] . over het tijdvak 1e kwartaal 2012, onjuist heeft gedaan, immers hebben verdachte en haar mededader opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingediende elektronische aangifte omzetbelasting ten name van genoemde rechtspersoon over het genoemde tijdvak een onjuist en een te laag belastbaar bedrag aan omzet opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) paragraaf 3 van dit vonnis.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van veertig dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte als bijkomende straf een beroepsverbod wordt opgelegd, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaar geen bestuurder of aandeelhouder van een rechtspersoon mag zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt aan verdachte geen taakstraf op te leggen, omdat hij medisch gezien niet in staat is die uit te voeren. In plaats daarvan verzoekt de raadsman aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op van tachtig uren.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever niet gehouden aan de fiscale verplichtingen die op [naam bedrijf] rustten. Doordat verdachte over 2011 geen aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om de precieze belastingverplichtingen van [naam bedrijf] over dat jaar vast te stellen. Het onjuist doen van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012 had als gevolg dat ten onrechte geen belasting in rekening is gebracht aan [naam bedrijf] . Verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat te weinig belasting wordt betaald, en daarmee de samenleving benadeeld.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 5 september 2019. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft toegelicht dat verdachte momenteel leeft van een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen ontvangt. Ook heeft de raadsman verklaringen van verdachte en – oudere – medische gegevens overgelegd waaruit naar voren komt dat bij verdachte sprake is van een scala aan medische problemen. Op basis van deze stukken kan de rechtbank echter niet zonder meer vaststellen dat verdachte niet in staat zou kunnen zijn om een taakstraf uit te voeren. Dat sprake is van medische problemen is wel aannemelijk gelet op deze stukken en ook de leeftijd van verdachte (71 jaar).
De rechtbank heeft verder gekeken naar de duur van de strafprocedure en of het vonnis van de rechtbank binnen een redelijke termijn bekend wordt. Dat is niet het geval. Op 11 december 2014 is aan verdachte duidelijk gemaakt dat hij in dit onderzoek als verdachte is aangemerkt en vanaf dat moment kon verdachte in redelijkheid verwachten dat hij hiervoor vervolgd zou worden. Sindsdien zijn vijf jaar verstreken. De rechtbank ziet geen omstandigheden om af te wijken van het uitgangspunt dat het vonnis van de rechtbank binnen twee jaar na het begin van de redelijke termijn bekend moet zijn. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met een periode van drie jaar is overschreden. Deze overschrijding is in het bijzonder de reden dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke straf aan verdachte oplegt.
Tot slot ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij is van belang, enerzijds de medische problemen en de leeftijd van verdachte en anderzijds het gegeven dat niet is gebleken dat verdachte zich nog bezig houdt met dit soort praktijken.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
-
feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon;
Feit 2:
-
feitelijk leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2019.
Mr. Pijpers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]