ECLI:NL:RBAMS:2019:9941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13-751743-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot cannabisplantage

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een cannabisplantage die op 25 juni 2019 in België werd aangetroffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij degene is die door de Belgische autoriteiten wordt vervolgd.

Tijdens de zitting op 22 november 2019 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat er sprake zou zijn van een persoonsverwisseling, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon terecht is geïdentificeerd. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen betreft, wat ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751743-19
RK nummer: 19/5085
Datum uitspraak: 6 december 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.
De raadsman heeft betoogd dat zeer waarschijnlijk sprake is van een persoonsverwisseling en dat niet bedoeld is de overlevering van
[naam opgeëiste persoon]te verzoeken maar van
[naam]neef van de opgeëiste persoon. Hij verwijst in het bijzonder naar de uitspraak van deze rechtbank waarbij de overlevering van de medeverdachte [naam medeverdachte] toelaatbaar is verklaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van een persoonsverwisseling geen sprake is en dat het EAB strekt tot de overlevering van [naam opgeëiste persoon] .
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman. In de uitspraak betreffende de overlevering van de medeverdachte [naam medeverdachte] wordt inderdaad melding gemaakt van een [naam] maar uit die vermelding kan niet worden afgeleid dat de Belgische autoriteiten zich bij het opmaken van het EAB hebben vergist in de identiteit van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft in die uitspraak in navolging van de advocaat van [naam medeverdachte] , [naam opgeëiste persoon] abusievelijk aangeduid als [naam] . Dat het onderhavige EAB betrekking heeft op [naam opgeëiste persoon] is evident. Niet alleen is het EAB op zijn naam uitgevaardigd, ook is [naam 2] , die ook in het Belgische onderzoek is betrokken en van wie ook de overlevering is verzocht, zijn echtgenote en is hij de eigenaar/directeur van het autoverhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] . Deze gegevens zijn in overeenstemming met feitelijke informatie die verstrekt is in het EAB in onderdeel e) en de aanvullende informatie van 23 augustus 2019.
De rechtbank moet beoordelen of de opgeëiste persoon degene is die de Belgische autoriteiten willen vervolgen voor het feit dat in het EAB staat omschreven. Ter beoordeling ligt niet voor of bewezen is dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk betrokken is bij de cannabisplantage die op 25 juni 2019 in een woning in het Belgische [plaatsnaam] werd aangetroffen. Dit laatste is een bewijsvraag en het antwoord daarop is voorbehouden aan de Belgische rechter die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en het strafdossier tot zijn beschikking heeft.
De rechtbank concludeert dan ook dat de in het kader van de verzochte overlevering aangehouden persoon die ter zitting is gehoord, de opgeëiste persoon is van wie de overlevering door de Belgische onderzoeksrechter wordt verzocht.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel bij verstek van 26 juli 2019. Dit is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in bovengenoemde rechtbank te Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
Naar aanleiding van een aangifte bij de politie door de verhuurder van een woning gelegen te [plaatsnaam] , [adres 2] werd verder onderzoek verricht, waaronder observaties. Het onderzoek bracht voldoende aanwijzingen aan het licht dat er een
cannabisplantage werd ingericht in vermelde woning. Op 25/06/2019 werd dan ook een
huiszoeking uitgevoerd waarbij een cannabisplantage werd aangetroffen in de woning. Er
werden geen verdachten aangetroffen. Er werden een 700-tal cannabisplanten aangetroffen en een zak waarin 600 gram geoogst materiaal. De woning bleek beveiligd te zijn met camera’s die verbonden waren aan een modem zodat men van op afstand de woning in de gaten kon houden. [naam 3] en zijn vriendin [naam 4] betreffen de huurders van de woning. [naam 3] kan gelinkt worden aan [naam opgeëiste persoon] die in Nederland gekend is voor inbreuken op de opium wetgeving. [naam 5] en [naam 6] worden gelinkt aan het voertuig Audi A4 dat regelmatig werd opgemerkt aan de woning in [plaatsnaam] tijdens de observaties. [naam 2] blijkt dan weer de eigenares te zijn van een voertuig Volvo XC60 dat ook aan de woning werd opgemerkt. [naam medeverdachte] werd op 15/06/2019 gecontroleerd in Nederland als bestuurder van een Mercedes Sprinter. In de laadruimte werden een aantal plastiek zakken aangetroffen met potgrond die naar hennep rook. Ook via het telefoononderzoek komt [naam medeverdachte] in beeld als mogelijk betrokken bij de feiten. Het voertuig Mercedes Sprinter werd overigens gehuurd bij [naam verhuurbedrijf] .Bij de huiszoeking werden nog twee andere huurcontracten aangetroffen voor voertuigen die gehuurd werden bij [naam verhuurbedrijf] .
In een e-mail van de onderzoeksrechter K. Thys van 23 augustus 2019 van 16:29 uur staat onder meer vermeld dat [naam 2] de vrouw is van de opgeëiste persoon [naam opgeëiste persoon] en de eigenares van het voertuig Volvo XC60 met Nederlands kenteken [kenteken] , dat tijdens de observaties nabij de cannabisplantage werd gezien.
De rechtbank is er ambtshalve van op de hoogte dat ook om de overlevering van [naam 2] is verzocht.
In een tweede e-mail van 23 augustus 2019, 10:23 uur afkomstig van eerdergenoemde onderzoeksrechter wordt onder meer het volgende vermeld:
“ [naam opgeëiste persoon] is de zaakvoerder van [naam verhuurbedrijf] , uit de observaties is gebleken dat alle huurvoertuigen welke op de cannabisplantage opgemerkt werden verhuurd werden door [naam verhuurbedrijf] .
[naam opgeëiste persoon] werd in Nederland gelinkt aan [naam 3] , aangaande een politionele tussenkomst van [naam onderzoek] . Hierbij werd aangegeven dat [naam 3] zou verblijven bij vrienden, met als adres te [adres] . Dit laatste blijkt het adres van [naam opgeëiste persoon] te zijn.
Uit het telefonieonderzoek blijkt dat [naam medeverdachte] eveneens betrokken is bij de cannabisplantage, hij was bestuurder van een lichte vrachtauto welke op de cannabisplantage gezien werd én gecontroleerd werd in Nederland waarbij in de laadruimte potgrond lag met een ontegensprekelijke cannabisgeur.
Uit vluchtgegevens blijkt dat [naam medeverdachte] en [naam opgeëiste persoon] regelmatig samen en apart korte reizen maken naar Marokko.
De keren dat [naam opgeëiste persoon] apart of met zijn gezin reisde werden de tickets geregeld én betaald door [naam medeverdachte] . Via Europol vernemen wij tevens dat het bedrijf van [naam opgeëiste persoon] betrokken is bij een (internationale) drugstrafiek waarbij in het bedrijf van [naam opgeëiste persoon] voertuigen voorzien worden van geheime opbergplaatsen”.
Genoegzaamheid.De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren omdat onvoldoende duidelijk is waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Niet duidelijk is op welke data, op welke plekken en in welke hoedanigheid de opgeëiste persoon iets ten aanzien van de kwekerij zou hebben ondernomen en onduidelijk blijft of sprake is van enige deelnemingsvorm en wat de opgeëiste persoon zelf precies zou hebben gedaan. Om die reden is er strijd met de vereisten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien moet die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Op grond van alle informatie die haar nu ter beschikking staat is de rechtbank van oordeel dat het EAB voldoet aan de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e OLW genoemde vereisten en dat naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het specialiteitsbeginsel is dan ook voldoende gewaarborgd.
Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsman heeft gesteld dat de feitsomschrijving met betrekking tot de rol en persoon van de opgeëiste persoon zo summier is dat deze omschrijving onvoldoende is om het feit als lijstfeit te kwalificeren. Dit moet leiden tot weigering van de overlevering, aldus de raadsman.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
Op grond van het recht van België heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit aangemerkt als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt. Het is in beginsel aan die autoriteit om te beoordelen of dat vereiste al dan niet geldt voor een feit waarvoor overlevering wordt verzocht. Slechts in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is, gelet op deze marginale toets en gelet op wat zij eerder ten aanzien van de ‘genoegzaamheid’ heeft overwogen, van oordeel dat van een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is en dat het lijstfeit dus in redelijkheid is aangekruist.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering, zoals door de raadsman is bepleit.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Marokkaanse nationaliteit en is in Nederland een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Dit betekent dat de opgeëiste persoon een beroep kan doen op de waarborg die in artikel 6, eerste lid OLW wordt geboden, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt en ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Aan de tweede voorwaarde – Nederlandse rechtsmacht – is gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft bij brief van 19 november 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
‘Betreft: [naam opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1987, nationaliteit: Marokkaanse.In antwoord op uw adviesverzoek van 11 november 2019 bericht ik u dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er niet toe leiden dat de heer [naam opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest’.
Dit betekent dat de opgeëiste persoon met succes een beroep kan doen op de waarborg die in artikel 6, eerste lid OLW wordt geboden en dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, Afdeling Turnhout, heeft op 12 november 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [naam opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan, want de rechtbank stelt vast dat het onder 4 omschreven feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet’.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
Hiertoe zijn door haar de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek heeft in België reeds een aanvang genomen,
  • het bewijs bevindt zich in België,
  • de medeverdachten zullen in België worden vervolgd of zijn daar al veroordeeld en
  • de kwekerij is in België aangetroffen.
De raadsman heeft daarentegen een beroep gedaan op bedoelde weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon door een detentie in België grote problemen zal krijgen met betrekking tot zijn werk in Nederland. Ook is hij voor lange tijd gescheiden van zijn gezin, terwijl hij jonge kinderen heeft die veel zorg nodig hebben. Bovendien is ten onrechte niet onderzocht of Nederland de vervolging zou kunnen overnemen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een
marginaletoetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon of redenen van humanitaire aard leveren in beginsel geen grond tot weigering van de overlevering op. Hetzelfde geldt voor de door de raadsman opgeworpen mogelijkheid dat Nederland de vervolging zou kunnen overnemen.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Voor zover de raadsman met zijn pleidooi om de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW van toepassing te verklaren tevens de evenredigheid van de verzochte overlevering heeft willen betwisten, wordt dit verweer verworpen omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat het EAB onevenredig bezwarend is voor de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.