ECLI:NL:RBAMS:2019:9880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
13/654112-18 (A) + 13/280191-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en discriminatoire belediging

Op 16 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het uiten van een discriminatoire belediging. De zaak betreft twee parketnummers: 13/654112-18 (A) en 13/280191-19 (B). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van deelname aan een organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen, specifiek heroïne, tussen 1 januari 2016 en 23 juli 2018. Daarnaast werd de verdachte verweten op 22 november 2019 een beveiliger te hebben beledigd en bedreigd. De officier van justitie, mr. G. Dankers, eiste een veroordeling voor alle ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft in de rechtszaal bekend dat hij betrokken was bij de handel in heroïne, maar ontkende de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de belediging van de beveiliger, die discriminerende elementen bevatte, bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de bedreiging. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk verkopen van heroïne. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden en bijzondere voorwaarden voor reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654112-18 (A) + 13/280191-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 16 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.deelname aan een organisatie in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam, welke organisatie tot het oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet; en
2.het medeplegen van het meermalen opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben, van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.belediging van [slachtoffer] op 22 november 2019 te Amsterdam; en
2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer] op 22 november 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding in zaak A
In het voorjaar van 2018 is het onderzoek 13Weymouth gestart. Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op [medeverdachte 1] . Gedurende het onderzoek kwam naar voren dat [medeverdachte 1] handelde in verdovende middelen en dat hij daarbij gebruik maakte van een dealtelefoon die, roulerend, door nog drie personen werd gebruikt. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de werkdag van degene die de dealtelefoon in zijn bezit had, omstreeks 18:00 uur begon en eindigde de volgende dag omstreeks 18:00 uur. Na de dienst werd de dealtelefoon overgedragen aan de volgende dealer. Naast [medeverdachte 1] bleken ook verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gebruikers van de dealtelefoon te zijn. Uit meerdere getuigenverklaringen kwam naar voren dat de mannen werkten als dealers voor een persoon genaamd [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 4] is vervolgd en in januari 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar voor onder meer deelname aan een criminele organisatie, waarin hij een leidende en coördinerende rol heeft gehad. De zoon van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een aantal maanden voor zijn betrokkenheid in de criminele organisatie. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in dat verband in juni 2019 veroordeeld tot werk- en gevangenisstraffen.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij het niet eens is met de ten laste gelegde periode van tweeënhalf jaar. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij in heroïne heeft gehandeld met gebruik van de hiervoor beschreven dealtelefoon en dat het zou kunnen kloppen dat hij heeft gedeald gedurende de periode die is ten laste gelegd. Verdachte wil niet ingaan op de rol van anderen, maar verklaart dat er meer mensen bij betrokken waren.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat er sprake is van belediging met een discriminatoire achtergrond.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft zich ten aanzien van die feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de bewoordingen "Nigger, aap, ik pak je nog wel" en "Ik wil het om het hoekje oplossen, zonder cameratoezicht" niet dreigend zijn en ook niet als dreigend zijn overgekomen. Aangever [slachtoffer] heeft immers bij de politie over de laatste uitlating verklaard dat cliënten vaker vragen om een conflict op te lossen om het hoekje van de ingang, maar dat dit niet betekent dat men wil vechten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij de bewoordingen "Ik wacht je wel op. Ik pak je wel in je vrije tijd, na diensttijd" heeft geuit en er verder onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor die uitlating.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak B onder 2 laste gelegde feit niet bewezen is. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 22 november 2019 deed [slachtoffer] aangifte van bedreiging door verdachte. [slachtoffer] werkte als beveiliger bij de GGD toen er een conflict ontstond, omdat verdachte van [slachtoffer] zijn puffer nog uit zijn zak moest halen tijdens een beveiligingscontrole. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte de bewoordingen "Ik wil het om het hoekje oplossen, zonder cameratoezicht", "Ik wacht je wel op. Ik pak je wel in je vrije tijd, na diensttijd" en "Nigger, aap, ik pak je nog wel" heeft geuit. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij het conflict op een plek wilde oplossen waar geen cameratoezicht is en heeft gezegd: "Wacht jij nog maar negeraap".
Hoewel de bewoordingen van de voornoemde uitlating "Nigger, aap, ik pak je nog wel" op zichzelf geschikt is om een bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer] te kunnen opleveren, is de rechtbank van oordeel, dat die uitlating, gelet op de gegeven omstandigheden, bezien in de context waarin de uitlating is gedaan, niet van dien aard is dat bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bewoordingen van de voornoemde uitlating "Ik wil het om het hoekje oplossen, zonder cameratoezicht" niet van dien aard is dat in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Daarbij overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] in zijn aangifte heeft verklaard dat cliënten wel vaker vragen om een conflict op te lossen op een plek waar geen cameratoezicht is, dat hiermee wordt bedoeld dat ze graag willen praten zonder camera en omstanders en niet dat men wil gaan vechten. Uit de aangifte blijkt ook niet dat voornoemde uitlatingen als dreigend bij [slachtoffer] zijn overgekomen.
Verder overweegt de rechtbank dat enkel uit de aangifte volgt dat verdachte de bewoordingen heeft geuit "Ik wacht je wel op. Ik pak je wel in je vrije tijd, na diensttijd" en dat dit verder niet wordt ondersteund door ander bewijs in het dossier.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet is bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake deelneming aan een criminele organisatie, als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie, dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen. Om te kunnen spreken van een criminele organisatie moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen twee of meer personen. Voor deelneming is van belang dat betrokkene tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt met, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Deelneming impliceert opzet, dat wil zeggen dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op 24 juli 2018 is [medeverdachte 6] als verdachte gehoord. Zij wijst een ‘Turk’ aan waarvoor haar man ( [medeverdachte 1] ), verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben gewerkt. Ze heeft verklaard dat ze dat al een paar jaar doen, een jaar of vier. [medeverdachte 6] heeft verklaard dat de mannen pakjes wegbrachten, waarin heroïne zat en dat de dealtelefoon telkens werd overgegeven.
[Getuige 2] is op 24 juli 2018 ook gehoord. Zij is verslaafd aan heroïne en belt al ongeveer drie jaar naar de dealtelefoon. Zij wijst ook een ‘Turk’ aan als dealer en verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan als fietskoeriers die de heroïne in wisselende diensten verkochten voor de ‘Turk’. Volgens [Getuige 2] kon het pakje heroïne worden besteld voor € 20,- en werd de heroïne bezorgd tussen 10:00 uur en 22:00 uur.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk de handel in heroïne had. Verdachte heeft verklaard over zijn aandeel in de organisatie dat hij tijdens zijn dienst de dealtelefoon en heroïne in bezit had en de pakketjes met daarin heroïne bezorgde. De ten laste gelegde periode van tweeënhalf jaar zou volgens verdachte wel kunnen kloppen.
Gelet op het voorgaande –in samenhang bezien– acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie welke gericht was op de handel in heroïne.
3.4.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op de aangifte in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
  • het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en
  • het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming onder meer bestond uit het samen met andere deelnemers aan die organisatie telkens:
  • verkopen, vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en
  • afgeven van heroïne aan andere deelnemers van voornoemde organisatie en
  • ter beschikking stellen van mobiele telefoons en simkaarten aan andere deelnemers aan voornoemde organisatie en
  • hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
- betalen van geldbedragen aan andere deelnemers van die organisatie;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meermalen opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 22 november 2019 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] , in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker op, kankerlijer", "Nigger, aap" en "kanker aap", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft ook gevorderd een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, op te leggen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om in het vonnis op te nemen dat de werkstraf bij GGZ Reclassering Inforsa wordt uitgevoerd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft en met straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tweeënhalf jaar in georganiseerd verband bezig gehouden met de handel in heroïne. Verdachte werkte volgens een vast schema als (fiets)koerier, kreeg bestellingen via de dealtelefoon en bracht de pakketjes met heroïne naar de clientèle van de organisatie. Hij ontving de dealtelefoon en de pakketjes met heroïne van de leveranciers - vader en zoon [familienaam medeverdachten 4 en 5] - en nam de koopprijs van de klanten in ontvangst, waarvan hij zelf een deel als beloning voor zijn werkzaamheden mocht houden.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. De verkoop en het gebruik van drugs leidt ook weer tot andere vormen van criminaliteit. Het gebruik ervan is schadelijk voor de samenleving, onder meer vanwege de verschillende soorten criminaliteit die daarmee gepaard gaan.
Verdachte heeft aangever [slachtoffer] beledigd door hem de woorden toe te voegen "kanker nigger" en "kanker aap". Dit is een grove en discriminatoire belediging.
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank allereerst gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie van 2 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte sinds 2016 niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 5 december 2018, opgemaakt door I. Franse. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende.
Er is geen sprake van een delictpatroon. Er is een directe relatie tussen het middelengebruik van verdachte en de tenlastelegging. Met ondersteuning van de GGD is verdachte aangemeld voor een intensieve klinische behandeling bij [instelling] . Naar inschatting van de reclassering neemt het recidiverisico af indien verdachte abstinent zal zijn van harddrugs of in staat is om kleine hoeveelheden harddrugs te gebruiken. Verdachte heeft een vaste woonplek, krijgt hulp van zijn moeder, heeft zich tijdens het toezicht goed gehouden aan de afspraken bij de reclassering en stelt zich begeleidbaar op. De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan de begeleiding vanuit de GGD.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het e-mailbericht van 12 december 2019 van L. Beukers, reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa en toezichthouder van verdachte.
Beukers vindt verdachte een bijzondere ‘klant’ en is van mening dat verdachte in de afgelopen periode zich op een goede manier heeft ontwikkeld. Ondanks tegenslagen heeft verdachte doorgezet en is hij uiteindelijk opgenomen in [instelling] . Sindsdien is verdachte abstinent van middelen en werkt hij hard aan een leven zonder middelen. Beukers heeft aangegeven dat, indien verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, verdachte erbij gediend zal zijn als de taakstraf wordt uitgevoerd bij GGZ Reclassering Inforsa, omdat zij meer rekening houden met de achtergrond van verdachte en de plek waar hij zijn taakstraf zal moeten uitvoeren.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij al jarenlang verslaafd is aan heroïne, maar dat hij nu al ruim zes maanden clean is. Verdachte heeft verklaard dat hij momenteel de GGD bezoekt om subuxone (anti-trek middel) toegediend te krijgen en voor een urinecontrole, waar hij zelf om heeft gevraagd. Verdachte is van plan om vanaf januari 2020 een behandeling te volgen bij de [instelling 2] in [plaatsnaam] voor verdere behandeling en is actief bezig met het vinden van dagbesteding.
Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank van belang dat verdachte in de toekomst wordt ondersteund door de reclassering. Om die reden wordt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstaf opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en op het feit dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan bijzondere voorwaarden moet houden, bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, in die zin dat zij de taakstraf matigt. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd en een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, passend.
De rechtbank is van oordeel dat de taakstraf het beste uitgevoerd kan worden bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, omdat deze instelling rekening kan houden met de verslavings-achtergrond van verdachte en de plaats waar hij zijn taakstraf zal moeten uitvoeren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
eenvoudige belediging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uur.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van
2 (twee) uurper dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder
begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich na oproep melden bij mevrouw L. Beukers van GGZ Reclassering Inforsa op het adres: [adres reclassering] . Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Begeleiding vanuit GGD
Veroordeelde is verplicht om zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen in het kader van het hulpverleningstraject vanuit de GGD, zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten – Jochemsen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2019.