Op 20 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België). De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1973, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de rol van deze persoon in de criminele activiteiten is verduidelijkt door aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten.
Tijdens de zitting op 6 december 2019 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de feitsomschrijving in het EAB onduidelijk is en dat de rol van de opgeëiste persoon niet voldoende is omschreven. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de feitsomschrijving voldoende is en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is gemaakt waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België terug zal keren naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Gezien het feit dat er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter, en mrs. H.J. Fehmers en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.