ECLI:NL:RBAMS:2019:9836

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
13/751423-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

Op 20 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België). De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1973, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de rol van deze persoon in de criminele activiteiten is verduidelijkt door aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten.

Tijdens de zitting op 6 december 2019 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de feitsomschrijving in het EAB onduidelijk is en dat de rol van de opgeëiste persoon niet voldoende is omschreven. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de feitsomschrijving voldoende is en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is gemaakt waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België terug zal keren naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Gezien het feit dat er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter, en mrs. H.J. Fehmers en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751423-19
RK nummer: 19/3569
Datum uitspraak: 20 december 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2019 door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 december 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J. Crombach, advocaat te Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot ‘aanhouding bij verstek in fine uitlevering’ d.d. 14 mei 2019, referentie: 18/072.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, aangevuld bij twee e-mailberichten van de uitvaardigende autoriteit van 17 en 22 oktober 2019. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon gesteld dat de feitsomschrijving ongenoegzaam is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rol van de opgeëiste persoon niet uit het EAB valt te destilleren. Het is onduidelijk waaruit volgt dat de opgeëiste persoon met de auto van medeverdachte [medeverdachte] naar de plantages is gereden, zoals gesteld in aanvullende informatie van de Belgische autoriteit. Daarnaast rijmt de periode die in de aanvullende informatie wordt genoemd volgens de raadsman niet met hetgeen in het EAB wordt vermeld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft betoogd dat de feitsomschrijving genoegzaam is. Het onderzoek loopt nog, maar de naleving van het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd. De officier van justitie heeft erop gewezen dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon is betrokken bij twee kwekerijen van een criminele organisatie. Zijn rol zou inhouden dat hij moest zorgen voor de planten in die kwekerijen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de raadsman van de opgeëiste persoon is de rechtbank in de onderhavige zaak van oordeel dat de rol van de opgeëiste persoon in het EAB summier is omschreven. In de aanvullende informatie van 17 en 22 oktober 2019 zijn de rol van de opgeëiste persoon en de periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden echter verduidelijkt. Hij wordt ervan beschuldigd te zijn belast met de verzorging van de planten in twee hennepkwekerijen en te zijn betrokken bij de criminele organisatie in de periode 19 september 2018 tot 6 februari 2019. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De rechtbank is niet gebleken van tegenstrijdigheden in de genoemde data.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft bij brief van 21 oktober 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het Kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, artikel 11, derde lid, en artikel 11a van de Opiumwet.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is reeds in België aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in België;
- de medeverdachten worden in België vervolgd;
- de hennepkwekerijen zijn in België aangetroffen waardoor de rechtsorde in België is geschokt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (België).
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.