Op 20 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 31 mei 2019 is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg van Liège. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer, handel in en het bezit van verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 6 december 2019. De verdediging stelde dat de feitsomschrijving in het EAB ongenoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Belgische autoriteiten is gegeven, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.