ECLI:NL:RBAMS:2019:983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/13/659172 / KG ZA 18-1366 FB/LO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reorganisatie van medezeggenschapsstructuur binnen mediabedrijf en de rol van de ondernemingsraad

In deze zaak vordert de Ondernemingsraad van B.V. Rotatiedrukkerij Voorburgwal een verbod op de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GMOR) door de Drukkerij en Telegraaf Media Groep N.V. (TMG). De ondernemingsraad stelt dat de voorgestelde reorganisatie niet bevorderlijk is voor de goede toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). De rechter oordeelt dat bij de beoordeling van de vraag of de instelling van een GMOR bevorderlijk is voor de toepassing van de WOR, alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, met name de mate van samenhang tussen de verschillende ondernemingen. De rechter benadrukt dat de ondernemer moet aantonen dat de GMOR bevorderlijk is voor de WOR, en dat hij terughoudend moet zijn in zijn oordeel. De rechter concludeert dat TMG voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de reorganisatie, inclusief de opheffing van de afzonderlijke ondernemingsraad van de Drukkerij, bevorderlijk is voor de toepassing van de WOR. De vorderingen van de ondernemingsraad worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/659172 / KG ZA 18-1366 FB/LO
Vonnis in kort geding van 29 januari 2019
in de zaak van
de
ONDERNEMINGSRAAD VAN B.V. ROTATIEDRUKKERIJ VOORBURGWAL,
gevestigd te Amsterdam,
eiser bij dagvaarding van 21 december 2018,
advocaat mr. C.P. van den Eijnden te Tilburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. ROTATIEDRUKKERIJ VOORBURGWAL,
gevestigd te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
TELEGRAAF MEDIA GROEP N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. S.F. Sagel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de OR, de Drukkerij en TMG worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 15 januari 2019 heeft de OR gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Drukkerij en TMG hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van de OR: [naam 1] met mr. Van den Eijnden en mr. J.J.M. van Mierlo,
aan de zijde van de Drukkerij en TMG: [naam 2] , [functie] van TMG en [naam 3] , [functie] ten tijde van de reorganisatie, met mr. Sagel en mr. I.L.N. Timp.

2.De feiten

2.1.
De Drukkerij houdt zich bezig met het drukken en de expeditie van dagbladen, weekbladen, periodieken en andere drukwerken. De Drukkerij is in 1949 opgericht en heeft ongeveer 82 werknemers. TMG is enig aandeelhouder en bestuurder van de Drukkerij.
2.2.
TMG is een groot mediabedrijf met ongeveer 1250 medewerkers, dat onder meer De Telegraaf, Metro, Autovisie, Privé en VROUW uitgeeft. In juni 2017 is TMG overgenomen door Mediahuis. Vanwege een al jaren dalende omzet en negatieve cijfers over het eerste halfjaar van 2017 is besloten tot een reorganisatie binnen TMG. Een van de doelen daarvan was een plattere, vereenvoudigde en efficiëntere organisatie.
2.3.
De medezeggenschapsstructuur bestaat op dit moment uit één centrale ondernemingsraad (COR) en de volgende vier ondernemingsraden: de OR, de ondernemingsraad Holland Media Combinatie (OR HMC), de ondernemingsraad Facilitair en de ondernemingsraad TMG Landelijke Media (OR LM).
2.4.
Op 27 september 2017 heeft TMG bij de COR een ‘kapstokadviesaanvraag’ ingediend over het voorgenomen besluit tot wijziging in de organisatiestructuur van TMG en op 10 november 2007 tevens over een addendum daarbij.
2.5.
Onderdeel en doelstelling van de reorganisatie is dat de Raad van Bestuur (RvB) direct de operationele leiding krijgt over de verschillende bedrijfsonderdelen, in plaats van een aparte directie voor ieder bedrijfsonderdeel. In het verlengde daarvan wil TMG de organisatie van de medezeggenschap vereenvoudigen, zodat de Raad van Bestuur voortaan met (nog slechts) één orgaan overlegt. In dat verband zijn verschillende modellen voorgesteld en besproken: een model met slechts één OR, een COR met twee of meer ondernemingsraden of één OR met verschillende onderdeelcommissies (OC).
2.6.
Op 1 februari 2018 is de reorganisatie binnen TMG en de verschillende bedrijfsonderdelen ingevoerd.
2.7.
Op 27 maart 2018 heeft op advies van de COR een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij TMG met de COR en de verschillende ondernemingsraden de toekomst van de medezeggenschap heeft besproken. De RvB heeft daarbij laten weten de voorkeur te geven aan één OR, eventueel aangevuld met een OC voor de Drukkerij.
2.8.
Onder meer in een brief van 11 april 2018 heeft de OR aan de voorzitter van de COR medegedeeld dat hij er de voorkeur aan geeft dat de medezeggenschap uit meer lagen blijft bestaan, dat wil zeggen een COR en meer ondernemingsraden, waaronder een voor de Drukkerij.
2.9.
Op 7 mei 2018 en op 17 juli 2018 hebben opnieuw bijeenkomsten plaatsgevonden waarbij de COR en de verschillende ondernemingsraden aanwezig waren. Er is echter geen overeenstemming bereikt over de toekomstige uitwerking van de medezeggenschap.
2.10.
Bij brief van 20 augustus 2018 heeft [naam 4] , [functie] , aan de voorzitters van de COR en de voorzitters van de verschillende ondernemingsraden onder meer het volgende bericht.
(…) Bij deze wil de Raad van Bestuur (RvB) u informeren over het besluit dat de RvB heeft genomen ten aanzien van het wijzigen van de medezeggenschapsstructuur. (…)
In eerdere overleggen met de COR is gesproken over een andere medezeggenschapsstructuur. Besproken is dat de huidige inrichting van de medezeggenschap niet meer representatief is voor de vertegenwoordiging van de medewerkers. (…)
De RvB heeft de COR en de vier OR’en gevraagd een gezamenlijk standpunt in te nemen om tot een gewijzigde medezeggenschapsstructuur te komen. (…) N.a.v. deze brainstormsessie hebben de vier verschillende OR’en hun zienswijze schriftelijk aan de COR gestuurd. Uit deze zienswijzen bleek dat de vier OR’en geen overeenstemming hebben bereikt over een wijziging van de medezeggenschapsstructuur. De besluitvorming is daardoor teruggelegd bij de RvB en daarin heeft de RvB ook zijn verantwoordelijkheid, conform de WOR art. 3, genomen.
Gezien de plattere en kleinere organisatie en het volledig gemixt zijn van de diverse B.V’s in verschillende bedrijfsonderdelen heeft de RvB het besluit genomen om één gemeenschappelijke OR (GMOR) in te stellen voor de hele organisatie die zal bestaan uit vijftien OR-leden.
Onderdeelcommissie
In de vergadering van 19 juli j.l. met de DB’s van de Ondernemingsraden is er gesproken over het instellen van een onderdeelcommissie (OC) voor de Drukkerij. De RvB wil op voorhand aangeven dat, indien de nieuw gekozen GMOR een onderdeelcommissie wenst in te stellen voor de Drukkerij, de RvB hier positief tegenover staat. Echter is hier de vraag of er voldoende kwesties zullen zijn om een vaste OC voor de Drukkerij te rechtvaardigen. De RvB stelt dan ook voor om de noodzaak voor een OC na de zittingsperiode van drie jaar te evalueren op basis van de kwesties die in de OC besproken zijn.
2.11.
Bij brief van 1 september 2018 heeft de OR bezwaar gemaakt tegen het besluit van de RvB van 20 augustus 2018.
2.12.
Na verdere discussie over dit onderwerp heeft de RvB van TMG vastgehouden aan haar standpunt één GMOR in te stellen. In artikel 2.7 van het voorlopig reglement (waarop de OR commentaar heeft kunnen leveren) staat dat de GMOR een OC instelt voor het bedrijfsonderdeel “Drukkerij”. De OC zal bestaan uit drie leden. Twee leden zullen medewerker zijn van de Drukkerij en één persoon maakt daarvan onderdeel uit in zijn hoedanigheid van lid van de GMOR.

3.Het geschil

3.1.
De OR vordert – samengevat – de Drukkerij en TMG te verplichten om zich te onthouden van handelingen die ertoe strekken een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GMOR) in te stellen, alsmede alle daartoe reeds verrichte uitvoeringshandelingen terug te draaien
op de grond dat de instelling van een GMOR niet bevorderlijk is voor de goede toepassing van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR);
als wordt geoordeeld dat de instelling van een GMOR bevorderlijk is voor de goede toepassing van de WOR, op de grond dat de medezeggenschap binnen de Drukkerij niet voldoende is gewaarborgd;
op de grond dat het voorlopig reglement in strijd is met de WOR.
3.2.
De Drukkerij en TMG voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voortbouwend op de reorganisatie die per 1 februari 2018 is doorgevoerd, waarbij de Raad van Bestuur de operationele leiding heeft gekregen over alle onderdelen van de organisatie (zie 2.5), wil TMG ook de medezeggenschap meer centraal organiseren. TMG is voornemens één OR in te stellen en mogelijk een OC voor de Drukkerij. De OR is het daarmee niet eens. Van oudsher is de Drukkerij een apart bedrijf met een eigen ondernemingsraad. De OR heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de belangen van haar werknemers voldoende worden behartigd indien sprake is van één OR voor het hele bedrijf. Dat gebrek aan vertrouwen berust mede op ervaringen met een eerdere reorganisatie, waarbij een drukkerij in Alkmaar is gesloten. De Drukkerij heeft een geheel eigen positie binnen de TMG-organisatie. Zij zit in een ander gebouw dan de rest van het bedrijf, de medewerkers van de Drukkerij vallen ten dele onder een andere cao dan (het merendeel van) de medewerkers van de overige bedrijfsonderdelen, zij aanvaardt als enige bedrijfsonderdeel ook opdrachten van derden en haar personeel neemt in diverse opzichten een eigen plaats in binnen de organisatie. Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de medewerkers van de Drukkerij na de aanslag die vorig jaar op het TMG-gebouw is gepleegd, door de RvB anders zijn behandeld dan de overige medewerkers van TMG. De OR wil op grond van het vorenstaande dat de huidige situatie, waarbij de medewerkers van de Drukkerij worden vertegenwoordigd door een aparte OR, wordt gehandhaafd.
4.2.
Tegen deze achtergrond heeft de OR de volgende drie argumenten aan haar vordering ten grondslag gelegd. De eerste is dat de instelling van een GMOR niet bevorderlijk is voor de goede toepassing van de WOR. In dat verband is van belang dat artikel 3 van de WOR voorschrijft dat een ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt waarin tezamen in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, voor alle of voor een aantal van die ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad instelt indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet in de betrokken ondernemingen. Naar de mening van de OR is dit laatste niet het geval.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag wanneer het instellen van een GMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Tot deze omstandigheden behoort met name in welke mate samenhang bestaat tussen de verschillende ondernemingen. Hoe groter deze samenhang is, des te eerder is de instelling van een GMOR gerechtvaardigd. Verder is in dit verband van belang of de ondernemingen een gemeenschappelijk of onderling afgestemd financieel, strategisch en sociaal beleid voeren. Naarmate dit meer het geval is, kan eerder worden gezegd dat de afzonderlijke ondernemingen feitelijk/economisch één onderneming vormen in de zin van art. 3 WOR, zodat de instelling van een GMOR gerechtvaardigd is. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is in het algemeen dat de juridische, dan wel feitelijke zeggenschap over de verschillende ondernemingen in dezelfde handen is.
4.4.
Verder geldt als uitgangspunt dat voor een goede toepassing van de WOR de uitoefening van de medezeggenschapsrechten dient plaats te vinden op het niveau waarop in overwegende mate zeggenschap over de ondernemingen wordt uitgeoefend, omdat dit op dat niveau het meest doelmatig is. Kort gezegd: medezeggenschap volgt zeggenschap.
4.5.
Het ligt op de weg van de ondernemer die een GMOR wil instellen om aannemelijk te maken dat dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. Het is dus niet zo dat het op de weg ligt van een OR die dreigt te worden ‘weggereorganiseerd’ om het omgekeerde aannemelijk te maken.
Bij de beoordeling of de ondernemer erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het instellen van een GMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, past de rechter terughoudendheid. Hij moet immers vermijden dat hij plaatsneemt op de stoel van de ondernemingsleiding. Dit strookt met de wetsgeschiedenis, waarin onder meer is opgemerkt:
“Uitgangspunt van de voorgestelde regeling is dat de ondernemer zelf kan beoordelen of het bevorderlijk is voor een goede toepassing van de Wet op de ondernemingsraden in zijn ondernemingen wanneer hij voor alle of een aantal van deze ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad instelt.” (Kamerstukken II 1987 - 1988, 20 583, nr. 3, pagina 11).
4.6.
Tussen de verschillende ondernemingen - in de zin van de WOR - waaruit TMG bestaat, is een hoge mate van samenhang aanwezig. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een gemeenschappelijk financieel, strategisch en sociaal beleid en dat de administratie, ICT, HR en verdere ondersteuning centraal zijn georganiseerd. Al deze ondernemingen in voormelde zin zijn bovendien op hetzelfde terrein gevestigd, de ‘Telegraafcampus’. Daarbij komt dat de activiteiten van de Drukkerij een onmisbare ondersteunende schakel zijn ten opzichte van de
core businessvan TMG, het brengen van nieuws. In die zin werken alle vorenbedoelde ondernemingen aan hetzelfde product.
De omstandigheid dat de Drukkerij ook voor andere opdrachtgevers werkzaamheden verricht dan voor TMG, doet daaraan niet af. Voor ieder bedrijf met meer dan 1250 medewerkers zal gelden dat het organisatorisch bestaat uit verschillende afdelingen met uiteenlopende verhoudingen tot elkaar en de buitenwereld.
De Drukkerij had en heeft geen eigen bestuur en de centrale rol van de Raad van Bestuur van TMG is bij de in 2018 uitgevoerde reorganisatie verder versterkt.
4.7.
In deze versterkte rol van de Raad van Bestuur van TMG is een extra argument gelegen waarom TMG kan menen dat het instellen van een GMOR bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR; aldus wordt immers zoveel mogelijk gewaarborgd dat de uitoefening van de medezeggenschapsrechten plaatsvindt op het niveau waarop in overwegende mate zeggenschap over de ondernemingen, de Drukkerij daaronder begrepen, wordt uitgeoefend.
4.8.
Mede gelet op de terughoudendheid die de rechter in deze past, heeft TMG voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderhavige reorganisatie, waarvan onderdeel uitmaakt dat de afzonderlijke OR van de Drukkerij wordt opgeheven, bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. De eerste grondslag van de vordering treft dus geen doel.
4.9.
De tweede grondslag van de vordering is dat met het instellen van een GMOR de medezeggenschap binnen de onderneming van de Drukkerij onvoldoende is gewaarborgd.
Ook dit argument slaagt niet. TMG heeft immers erin toegestemd dat (alleen) wat betreft de Drukkerij een OC wordt ingesteld, die met name tot taak heeft de belangen van al degenen die in de Drukkerij werkzaam zijn, te behartigen. Daarnaast heeft de Drukkerij één zetel in de GMOR toegewezen gekregen. Dat aantal zetels is vastgesteld - zoals bij ieder bedrijfsonderdeel - naar rato van het aantal werknemers bij de Drukkerij. Zoals TMG terecht heeft aangevoerd hebben ook andere bedrijfsonderdelen geen meerderheid in de GMOR en zullen de leden van de GMOR dus met elkaar moeten samenwerken. Op zichzelf is het juist dat een OC een minder zwaarwegende stem heeft dan de OR in de huidige situatie, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Ook hier geldt bovendien dat de rechter zich terughoudend dient op te stellen en niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten.
4.10.
De derde grond die de OR aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd is dat het voorlopig reglement in strijd is met de WOR. Daarin valt immers de Drukkerij in een aparte kiesgroep, terwijl het bedrijfsonderdeel Distributie bij een andere kiesgroep is gevoegd. In de nieuwe organisatiestructuur worden Druk en Distributie echter als één bedrijfsonderdeel aangemerkt. Verder is de OR van mening dat bij de verdeling van het aantal zetels niet alleen naar de getalsverhoudingen moet worden gekeken, maar dat rekening dient te worden gehouden met de bijzondere positie van de Drukkerij, wat betreft roosterproblematiek en een afwijkende cao.
4.11.
Ook deze grondslag kan niet leiden tot toewijzing van de vordering. Zoals TMG terecht heeft aangevoerd valt niet in te zien dat het belang van de Drukkerij beter gediend zou zijn bij het samenvoegen van de kiesgroepen Drukkerij en Distributie. Weliswaar zou dat meer zetels opleveren, maar die enkele omstandigheid is in deze context niet een mee te wegen belang.
Overigens moeten die zetels dan ook over meer medewerkers worden verdeeld. Het zou dan kunnen dat die twee zetels zouden worden bezet door twee medewerkers van het onderdeel Distributie die wellicht andere belangen hebben dan de medewerkers van de Drukkerij. Verder is rekening gehouden met de bijzondere positie van de Drukkerij doordat er - zoals hiervoor in 4.10 overwogen - voor haar, als enige bedrijfsonderdeel binnen TMG, een OC wordt ingesteld. De Drukkerij is bovendien geen apart bedrijf, maar hoort bij TMG, zodat zij niet alleen haar eigen belang, maar ook het belang van het TMG-concern als geheel in het oog moet houden.
Aan hetgeen nog is gesteld over het verschil in de vakbondslijsten wordt voorbij gegaan, nu de vakbonden geen kandidatenlijsten hebben ingediend en artikel 7 van het voorlopig regelement is ontleend aan het SER-voorbeeldreglement.
4.12.
De conclusie is dat de vorderingen van de OR zullen worden afgewezen. Nu TMG en de Drukkerij niet hebben gevraagd om een proceskostenveroordeling, zal daarvan worden afgezien.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
weigert de gevraagde voorzieningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: LO