Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.
[naam opgeëiste persoon]te verzoeken maar van
[naam], neef van de opgeëiste persoon. Hij verwijst in het bijzonder naar de uitspraak van deze rechtbank waarbij de overlevering van de medeverdachte [naam medeverdachte] toelaatbaar is verklaard.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
De rechtbank is er ambtshalve van op de hoogte dat ook om de overlevering van [naam 2] is verzocht.
Het verweer slaagt niet.
4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op grond van het recht van België heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit aangemerkt als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt. Het is in beginsel aan die autoriteit om te beoordelen of dat vereiste al dan niet geldt voor een feit waarvoor overlevering wordt verzocht. Slechts in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is, gelet op deze marginale toets en gelet op wat zij eerder ten aanzien van de ‘genoegzaamheid’ heeft overwogen, van oordeel dat van een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is en dat het lijstfeit dus in redelijkheid is aangekruist.
5.Onschuldverweer
6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Dit betekent dat de opgeëiste persoon een beroep kan doen op de waarborg die in artikel 6, eerste lid OLW wordt geboden, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt en ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet’.
7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
- het onderzoek heeft in België reeds een aanvang genomen,
- het bewijs bevindt zich in België,
- de medeverdachten zullen in België worden vervolgd of zijn daar al veroordeeld en
- de kwekerij is in België aangetroffen.
marginaletoetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
8.Slotsom
9.Toepasselijke wetsartikelen
10.Beslissing
[naam opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België.