ECLI:NL:RBAMS:2019:979

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
13/752019-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten voor overlevering beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende heeft aangetoond. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. E.M.M. Gabel als voorzitter fungeerde. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752019-18
RK nummer: 18/8525
Datum uitspraak: 14 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2018 door de leidende hoofdofficier van justitie in Kleve (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. de Boer, advocaat te Zutphen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 20 september 2018 van de Rechtbank van eerste aanleg Kleve (dossiernummer: 10 Gs 707/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage I bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Genoegzaamheid

De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is aan de hiervoor genoemde vereisten voldaan. Ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het vermeende strafbare feit – het drijven van een marihuanaplantage en handel in marihuana – is, anders dan gesteld door de raadsman, genoegzaam omschreven. In het EAB is namelijk vermeld dat de opgeëiste persoon als dader betrokken zou zijn en dat hij samen met anderen verantwoordelijk zou zijn voor meerdere marihuanateelten. Ook is vermeld dat hij van de elders vervolgde [persoon] , nadat hij deze bij de inrichting en het bedrijf van zijn eigen plantage had geholpen, 500 gram marihuana en 400 gram marihuana zou hebben gekocht.

6.Onschuldverweer

6.1
Onschuldverweer in de overleveringsprocedure
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De betwisting van belastende verklaringen van twee medeverdachten is daartoe niet voldoende. Nog daargelaten dat de rechtbank niet beschikt over het strafdossier, is het niet aan deze rechtbank om het bewijs te waarderen. Dergelijke bewijsverweren zal de opgeëiste persoon in de Duitse strafprocedure moeten voeren.
De onschuldbewering leidt daarom niet tot weigering van de overlevering.
6.2
Verzoek om aanhouding (in verband met onschuldverweer in Duitsland)
De raadsman heeft aangevoerd dat de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het EAB, omdat geen sprake zou zijn van een voldoende verdenking tegen de opgeëiste persoon. Hij heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om de beslissing op het bezwaarschrift af te wachten.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de omstandigheid dat de opgeëiste persoon een bezwaarschrift tegen het EAB heeft ingediend, niet in de weg staat aan het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek. Hierbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie heeft toegezegd bij eventuele intrekking van het EAB na sluiting van het onderzoek hiermee rekening te houden bij de beslissing tot feitelijke overlevering.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Leidende Hoofdofficier van Justitie in Kleve heeft bij brief van 18 januari 2019 ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Er wordt verzekerd, dat de vervolgde persoon in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op de basis van de geldige versie van het Raambesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 over de toepassing van het principe van de wederzijdse erkenning op strafvonnissen in strafzaken, waardoor een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd, voor het doel van hun tenuitvoerlegging in de Europese Unie (ABL. L 327 van 05-12-2008, pagina 27) voor een verdere strafvoltrekking in Nederland terug wordt overgeleverd.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

8.Beroep op artikel 35, vierde lid, van de OLW

De raadsman heeft de rechtbank onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 35, vierde lid, van de OLW verzocht de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren omdat hij de zorg heeft over zijn kwetsbare en zorgbehoeftige pleegdochter. De raadsman heeft stukken ter onderbouwing hiervan aan de rechtbank en de officier van justitie overhandigd.
De rechtbank merkt op dat de door de raadsman aangehaalde bepaling ziet op de beslissing tot feitelijke overlevering, die onder de bevoegdheid van de officier van justitie valt. De rechtbank kan de overlevering niet weigeren op grond van deze bepaling.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeeïste persoon] ,aan de leidende hoofdofficier van justitie in Kleve (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2019.
Mr. B. Poelert is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.