ECLI:NL:RBAMS:2019:9787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
13/214474-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne met gevangenisstraf en taakstraf

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2019 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne, en van witwassen van een geldbedrag van € 5.345. Tijdens de achtervolging door de politie negeerde de verdachte een stoplicht en botste tegen een vrachtwagen. Bij de fouillering werden drugs en contant geld aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit, het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs, bewezen was, evenals het tweede feit van witwassen. De verdachte had geen concrete verklaring voor de herkomst van het geld, wat leidde tot het vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, met de mogelijkheid van een taakstraf voor een deel van de straf. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/214474-19 (Promis)
Parketnummers vorderingen TUL: 13/669067-17 en 96/144726-15
Datum uitspraak: 19 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
laatst opgegeven adres: [adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een (handels)hoeveelheid van een materiaal bevattende 14,2 gram metamfetamine en/of 53 tabletten MDMA en/of 4,95 gram MDMA (in kristalvorm) en/of 4,93 gram amfetamine en/of 4,99 gram cocaïne, zijnde metamfetamine en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 4 september 2019, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 5.345, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 4 september 2019 gaven verbalisanten aan de bestuurder van een huurauto een stopteken op de openbare weg in Amsterdam. De bestuurder, verdachte, kon zich niet identificeren. Toen verbalisanten verdachte wilden fouilleren, reed verdachte hard weg. Na een achtervolging, waarbij hij op het einde een rood stoplicht negeerde, reed verdachte tegen een vrachtwagen aan. Na deze aanrijding werd verdachte alsnog gefouilleerd. Hierbij werd een hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Tevens werd de tas van verdachte onderzocht. In deze tas werden meerdere telefoons en veel verschillende bankbiljetten aangetroffen. Het bleek later om een totaalbedrag van € 5.345,- te gaan dat verdachte bij zich had.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het eerste feit bewezen, nu verdachte heeft bekend dat hij de drugs in de auto voorhanden had. Ten aanzien van feit 2 komt de officier van justitie ook tot een bewezenverklaring. Gekeken moet worden naar de combinatie van omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden. Er is een groot contant geldbedrag bij hem aangetroffen. Daarnaast werden er ook meerdere telefoons en drugs aangetroffen. Toen verdachte werd aangehouden, reed hij in een huurauto. Deze omstandigheden wijzen er volgens de officier van justitie op dat het geld geen legale herkomst had. Verdachte heeft vervolgens tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij altijd heeft gewerkt, later heeft hij verklaard dat hij een uitkering in één keer had opgenomen en ter terechtzitting verklaarde hij dat hij altijd heeft gespaard en dat hij steun kreeg van zijn ouders. Deze verklaringen zijn niet concreet. Gelet op de schulden van verdachte is het onaannemelijk dat verdachte over zo’n groot contant geldbedrag kon beschikken.
4.3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte drugs verkocht, heeft afgeleverd of heeft verstrekt. Er kan enkel worden bewezen dat verdachte de drugs aanwezig heeft gehad in de auto. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een plausibele verklaring afgelegd en het Openbaar Ministerie heeft nagelaten om een deugdelijk onderzoek te verrichten naar de herkomst van het geldbedrag.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (het voorhanden hebben en vervoeren van harddrugs)
De rechtbank acht het eerste feit bewezen. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering, behoudens dat verdachte, anders dan zijn raadsman heeft bepleit, de drugs niet alleen voorhanden heeft gehad maar ook heeft vervoerd met zijn huurauto.
Ten aanzien van feit 2 (witwassen)
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Om daartoe te kunnen concluderen dient allereerst op grond van wettige bewijsmiddelen een ernstig vermoeden van witwassen te worden aangenomen. Indien dit ernstige vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, kan van het Openbaar Ministerie worden verlangd daarnaar onderzoek te doen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank heeft deze maatstaf toegepast op deze strafzaak en komt tot de volgende conclusies.
Vermoeden van witwassen
Nadat verdachte werd aangehouden, is een flinke hoeveelheid harddrugs bij hem aangetroffen. In zijn schoudertas werden meerdere telefoons en contant geld aangetroffen, in totaal een bedrag van € 5.345,-. Op één van de telefoons kwamen meerdere berichten binnen met de volgende teksten: ‘Afzender [adres] : Hey, are U ok!? Need a delivery, hello? [plaatsnaam] : Kom je nog?’ Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden contant geld risico’s met zich en is het zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt – mede gelet op de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen - dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Verklaring herkomst geld
Vervolgens mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat het geld van hem is. Hij had een deel van zijn moeder geleend, een deel zelf gespaard en een deel (€ 4.800,-) teruggekregen van zijn neef nadat hij, verdachte, hem geld had geleend. Bij de raadkamer gevangenhouding heeft verdachte verklaard dat hij altijd heeft gewerkt en dat hij altijd inkomsten heeft gehad. Bij de raadkamer op 7 oktober 2019 verklaarde verdachte aanvullend dat hij net zijn uitkering had opgenomen en dat hij zijn uitkering altijd in één keer opneemt. Ter terechtzitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij altijd heeft gespaard en dat hij financiële steun kreeg van zijn ouders.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het bij hem aangetroffen geld – ondanks het vermoeden van witwassen – toch een legale herkomst heeft. Uit het dossier blijkt dat verdachte al een aantal jaren een uitkering en zorgtoeslag als enige formele bron van inkomsten heeft. Het uitlenen van een geldbedrag van € 4.800,- aan een neef vanuit een dergelijke inkomenspositie komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Verdachte heeft voorts steeds wisselend verklaard. Nu een concrete en verifieerbare verklaring voor een legale herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen ontbreekt en de stukken in het dossier bovendien geen enkele aanwijzing opleveren voor een mogelijke legale herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. Gelet op de omstandigheden waaronder dit geldbedrag is aangetroffen, namelijk tezamen met een hoeveelheid harddrugs die verdachte vervoerde, gaat de rechtbank ervan uit dat het geld uit enig eigen misdrijf afkomstig is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 4 september 2019 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een (handels)hoeveelheid van 14,2 gram metamfetamine en 53 tabletten MDMA en 4,95 gram MDMA (in kristalvorm) en 4,93 gram amfetamine en 4,99 gram cocaïne.
2.
op 4 september 2019 te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal € 5.345 voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door de Reclassering in haar advies van 19 november 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandelplicht, het verplicht meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een dagbesteding en een postadres.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman het witwassen niet bewezen acht, is een taakstraf volgens hem een passende straf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft in totaal 55,75 gram -waarbij voor elke tablet wordt uitgegaan van 0,5 gram- harddrugs aanwezig gehad en vervoerd. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs bovendien tot andere vormen van criminaliteit. Gelet op de hoeveelheid drugs, de aangetroffen telefoons en het grote contante geldbedrag acht de rechtbank een dealerindicatie aanwezig. Verder heeft verdachte € 5.345,- witgewassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 oktober 2019 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het adviesrapport van Reclassering Nederland van 19 november 2019. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelplicht, het verplicht meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een dagbesteding en een postadres.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting
Daarnaast heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij haar overwegingen betrokken. Voor het vervoeren van in totaal (waarbij de pillen zijn omgerekend naar grammen) 55,57 gram harddrugs geldt als oriëntatiepunt een taakstraf van 200 uren. Er is geen oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op witwassen, indien dit in een frauduleuze context plaats vindt. Hoewel daar hier geen sprake van is en bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt Fraude. In geval van verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 5.345,- geldt conform het oriëntatiepunt Fraude als uitgangspunt een straf van één week tot twee maanden gevangenisstraf of een taakstraf.
Gelet op voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Aan verdachte zal geen voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, gelet op de duur van de reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis, zodat de vordering om aan verdachte in de onderhavige zaak bijzondere voorwaarden op te leggen niet wordt gevolgd. De rechtbank neemt de overwegingen van de officier van justitie op dit punt wel mee bij de beoordeling van de vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/669067-17
.De rechtbank is van oordeel dat voor beide bewezenverklaarde feiten en gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn begaan een taakstraf of een geldboete onvoldoende recht doet en acht een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.

9.Beslag

De beslaglijst is opgenomen in bijlage 2, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd
geldt.
9.1.
Verbeurdverklaring
Het onder nummer 1 (geld) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

TUL 13/669067-17
Bij de stukken bevindt zich de op 7 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/669067-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 oktober 2017 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot 2 maanden van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten. Zij zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte deze gevangenisstraf omzetten in een taakstraf van 160 uur. Ten aanzien van het resterende gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf (4 maanden) zal de rechtbank de proeftijd met één jaar verlengen en daarbij de bijzondere voorwaarden wijzigen.
TUL 96/144726-15
Bij de stukken bevindt zich de op 7 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/144726-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 september 2017 van de politierechter van de Rechtbank Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 300,-, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Eenvoudig witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd: nummer 1 van de beslaglijst.
TUL 13/669067-17
Gelast dat
een gedeelte, groot 2 maanden, van de voorwaardelijke gevangenisstraf, die bij vonnis d.d. 25 oktober 2017 is opgelegd, ten uitvoer zal worden gelegd en zet dit om in een
taakstraf voor de duur van 160 urensubsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Verlengtvoor het overige gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, groot 4 maanden, de proeftijd met één jaar.
Wijzigt de aan veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarden met dien verstande dat de bijzondere voorwaarden als volgt zullen luiden:
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door FPK De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
-
Dagbesteding
Veroordeelde heeft een dagbesteding in de vorm van het volgen van een opleiding of werk, of een door het WPI aangewezen project;
-
Postadres
Veroordeelde is in het bezit van een postadres zodat hij bereikbaar is voor zijn toezichthouder van de reclassering.
TUL 96/144726-15
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 7 september 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
geldboete van € 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2019.