ECLI:NL:RBAMS:2019:9785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
13/741053-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing, wederechtelijke vrijheidsberoving, dwang en diefstal door middel van een valse sleutel

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2019 in Amsterdam betrokken was bij een reeks ernstige strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van afpersing, wederechtelijke vrijheidsberoving, dwang en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder bedreiging met een vuurwapen, een persoon dwong om geld af te geven en zijn bankieren-app te openen. De feiten vonden plaats in de auto van het slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer ernstig bedreigde en hem dwong om geld te pinnen. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig, ondersteund door camerabeelden en pintransacties, en verwierp de verdediging van de verdachte die stelde dat het slachtoffer hem een lift had aangeboden. De rechtbank vond de verdachte schuldig aan de eerste drie tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van het vierde feit, namelijk het dwingen van het slachtoffer om cocaïne te snuiven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741053-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.C. Verlaan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 juni 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. afpersing van [persoon] van € 620,-, door in zijn auto te stappen, een vuurwapen op hem te richten, hem bij zijn nek te pakken, om zijn portemonnee te vragen, meermalen met het vuurwapen in de lucht te schieten en te zeggen dat hij naar een pinautomaat moet rijden;
2. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [persoon] , waarbij verdachte onder meer een vuurwapen op die [persoon] heeft gericht en tegen hem heeft gezegd dat hij hem zou neerschieten;
3. het wederrechtelijk dwingen van [persoon] om zijn ING-bankieren app te openen en het hem laten snuiven van cocaïne, onder dreiging van het in de lucht schieten met een vuurwapen, het verbaal dreigen met het hebben van een mes en dat hij niet bang was om [persoon] neer te schieten of te steken, het laten ontgrendelen door [persoon] van zijn ING bankieren-app en daarbij dreigend af te tellen;
4. diefstal door middel van een valse sleutel (onbevoegdelijk gebruik maken van de ING-bankieren app van [persoon] ) van € 1.600,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij acht de verklaring van verdachte dat aangever hem een lift heeft gegeven ongeloofwaardig, nu deze verklaring niet wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Het verhaal van aangever wordt ondersteund door de foto’s van de schrammen in zijn nek, de camerabeelden, de pintransacties, de rekeningafschriften en het schotrestenonderzoek. Ten aanzien van het derde feit acht de officier van justitie niet bewezen dat verdachte aangever heeft gedwongen om cocaïne te snuiven. Uit de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris blijkt namelijk niet dat hij dit onder dwang zou hebben gedaan. Verdachte dient dan ook partieel te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De verklaringen van aangever zijn volgens hem niet betrouwbaar. Aangever was dronken en verklaarde wisselend over zijn drugsgebruik. Uit het dossier volgt niet dat verdachte een vuurwapen had. Bij verdachte is geen wapen aangetroffen, er zijn geen hulzen gevonden en uit het schotrestenonderzoek blijkt dat er slechts één categorie B-deeltje is aangetroffen op de auto. Indien de rechtbank de verklaringen van aangever wel betrouwbaar acht, stelt de raadsman zich subsidiair op het standpunt dat het vuurwapengebruik niet kan worden bewezen. In dat geval moet verdachte van feit 2 en 3 worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 4 komt de raadsman tot een bewezenverklaring, nu verdachte dit feit heeft bekend.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, 2 en 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Verklaringen aangever en verdachte
Aangever heeft verklaard –kort gezegd – dat hij bij de betaalautomaat van Q-park werd aangesproken door een jongen. Deze jongen achtervolgde hem naar zijn auto en stapte bij hem in. Hij bedreigde aangever met een vuurwapen en heeft met dat vuurwapen meerdere keren in de lucht geschoten. Onder bedreiging van het vuurwapen moest aangever zijn portemonnee afgeven en zijn internetbankierenapp openen. In de portemonnee zat 120 tot 150 euro. Aangever moest rondrijden en 500 euro voor de jongen pinnen. Bij de Rabobank heeft aangever om 05:36 uur twee keer 250 euro gepind. Aangever stopte 250 euro in zijn broekzak, in de hoop dat de jongen akkoord zou gaan met 250 euro. De jongen ging hiermee niet akkoord, waarna aangever om 05:44 uur bij ABN-AMRO 20 euro heeft gepind en de 250 euro uit zijn broekzak aan de jongen heeft gegeven. Aangever heeft verdachte uiteindelijk afgezet op [adres] , vlakbij – namelijk op 88,92 meter van - de woning van verdachte.
Verdachte heeft verklaard – kort gezegd - dat hij in ‘ [naam club] ’ met aangever had afgesproken dat aangever hem een lift naar huis zou geven. Aan het einde van de avond stond aangever buiten voor de club. Hij was dronken en vroeg aan meerdere mensen of zij cocaïne voor hem hadden. Na enige tijd voor de club te hebben rondgehangen, vertrok aangever richting de Q-park van [naam] , waar zijn auto geparkeerd stond. Verdachte liep achter hem aan. Vervolgens zei aangever dat hij verdachte in [plaatsnaam 1] zou afzetten. Verdachte ging hier in eerste instantie mee akkoord. Eenmaal aangekomen in [plaatsnaam 1] heeft verdachte aangever overgehaald om hem naar [plaatsnaam 2] te brengen. Tijdens de rit zei verdachte tegen aangever dat zijn buurman cocaïne verkocht. Als aangever hem verder zou brengen, zou verdachte extra cocaïne voor hem regelen. Verdachte verzon dit verhaal. Volgens verdachte heeft aangever onderweg gepind om zo de cocaïne te kunnen betalen. Tijdens de rit heeft verdachte 1600 euro overgemaakt met de internetbankierenapp van aangever op zijn eigen rekening.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van aangever aannemelijk, nu deze – anders dan de verklaring van verdachte - door de camerabeelden en de pintransacties wordt ondersteund. Zo is op de camerabeelden van de openbare weg te zien dat aangever van [adres 1] , via de [adres 1] en de [adres 3] , naar [adres 4] loopt en verdachte, met enige afstand, achter hem aan loopt. Op het moment dat aangever gaat hollen, doet verdachte dat ook. Verdachte loopt op een bepaald moment ook aan de andere kant van de [adres 5] dan aangever. Vervolgens is op de camerabeelden van de parkeergarage van de [naam] te zien dat verdachte achter aangever aan, de trap op loopt. De wijze waarop aangever en verdachte naar de parkeergarage zijn gelopen, verdraagt zich niet goed met het scenario dat aangever verdachte een lift heeft aangeboden, nu dan veeleer in de rede ligt dat zij gezamenlijk naar de parkeergarage zouden zijn gelopen.
Voorts volgt uit de rekeningafschriften van aangever dat aangever om 05:36 uur twee keer 250 euro bij de Rabobank heeft gepind en om 05:44 uur 20 euro bij de ABN-AMRO heeft gepind.
Deze achtereenvolgende pintransacties passen niet goed in het scenario dat aangever cocaïne zou gaan kopen, maar wel bij de verklaring van aangever. Tenslotte betrekt de rechtbank bij haar overwegingen, dat aangever door de politie op 18 juni 2019 om 07.00 uur geëmotioneerd en ontdaan is aangetroffen bij zijn moeder.
Ten aanzien van het schotrestenonderzoek overweegt de rechtbank dat de conclusie - dat de hypothese dat er op de auto van aangever schotresten aanwezig zijn iets waarschijnlijker is dan de hypothese dat er geen schotresten aanwezig zijn – onvoldoende zelfstandige bewijskracht heeft. Deze uitkomst ontkracht het verhaal van aangever echter niet.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het onder dwang gebruiken van cocaïne, zoals tenlastegelegde onder feit 3, niet kan worden bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht ook het vierde feit bewezen gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 18 juni 2019 te Amsterdam, op de openbare weg met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot afgifte van 620 euro, door
- onverhoeds en tegen de wil van [persoon] in de auto van die [persoon] te stappen, en
- vervolgens dreigend een vuurwapen aan voornoemde [persoon] te tonen en/of voor te houden, en
- dat vuurwapen tegen het hoofd, de zij en de knie van [persoon] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden, en
- [persoon] bij de nek vast te pakken, en
- [persoon] dreigend te zeggen zijn portemonnee te geven, en
- meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten, en
- [persoon] te zeggen dat hij, verdachte, 500 euro wil en [persoon] te zeggen naar een pinautomaat te rijden;
2.
op 18 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk [persoon] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- onverhoeds en tegen de wil van [persoon] in de auto van die [persoon] te stappen, en
- vervolgens dreigend een vuurwapen aan [persoon] te tonen en/of voor te houden, en
- meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten, en
- [persoon] te zeggen waar hij heen moest rijden, en
- daarbij dat vuurwapen tegen het hoofd, de zij en de knie van [persoon] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden, en
- [persoon] dreigend te zeggen dat hij, verdachte, hem zou neerschieten en/of dat hij niet bang was om hem neer te schieten;
3.
op 18 juni 2019 te Amsterdam, [persoon] door geweld en bedreiging met geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten zijn ING Mobiel Bankieren App te openen, door
- dreigend een vuurwapen aan die [persoon] te tonen en/of voor te houden, en
- meermalen met dat vuurwapen in de lucht te schieten, en
- dat vuurwapen tegen het hoofd, de zij en de knie van [persoon] te zetten en/of te houden en/of te richten en/of gericht te houden, en
- daarbij [persoon] te zeggen zijn telefoon en/of Mobiel Bankieren App te ontgrendelen, en
- [persoon] te zeggen dat hij, verdachte, hem zou neerschieten wanneer [persoon] dit niet zou doen en/of dat hij, verdachte, niet bang was om hem neer te schieten en dat hij, verdachte, een mes bij zich had en ook niet bang was om hem neer te steken;
4.
op 18 juni 2019 te Amsterdam, in totaal 1600 euro dat toebehoorde aan [persoon] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door onbevoegdelijk gebruik te maken van de pincode van de ING Mobiel Bankieren App van voornoemde [persoon] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met
aftrek van voorarrest. Ook vordert zij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna TBS) met dwangverpleging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de Pro Justitia rapporten daar ondanks de adviezen mogelijkheden toe bieden. Nu verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van willekeurige personen, is het onverantwoord om hem onbehandeld de maatschappij in te laten gaan.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet
langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, nu alleen feit 4 kan worden bewezenverklaard. De maatregel van TBS met dwangverpleging behoort volgens de raadsman niet tot de mogelijkheden, nu er volgens de deskundigen geen behandelmogelijkheden meer zijn voor verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, wederechtelijke vrijheidsberoving, dwang en diefstal door middel van een valse sleutel. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van een vuurwapen. Hij heeft het slachtoffer in diens eigen auto van de vrijheid beroofd en hem gedurende een (lange) rit door Amsterdam ernstig bedreigd. Hij heeft aangever daarmee in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid belemmerd en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Dergelijke nare feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Dat laatste blijkt ook uit de toelichting van het slachtoffer bij de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding.
Strafblad van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 november 2019, waaruit onder meer volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Tevens is gebleken dat verdachte nog in een voorwaardelijke beëindiging van een PIJ-maatregel loopt. Deze voorwaardelijke beëindiging is op 29 augustus 2019 verlengd met één jaar.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 13 november 2019, opgesteld door L.F. Visser;
  • de Pro Justitia rapportage d.d. 8 november 2019, opgesteld door psycholoog S.A. Moonen;
  • de Pro Justitia rapportage d.d. 3 november 2019, opgesteld door psychiater N. Duits.
Uit deze stukken blijkt het volgende. Verdachte heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het risico op recidive is hoog. Verdachte doet voorkomen alsof hij gemotiveerd is voor hulp en begeleiding, maar is feitelijk niet gemotiveerd voor gedragsverandering. De deskundigen adviseren verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. Volgens de deskundigen zijn de mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht uitgeput en is een pedagogische aanpak voor verdachte niet (meer) geschikt. Bovendien zijn er contra-indicaties voor toepassing van het jeugdrecht op verdachte. De deskundigen adviseren dan ook om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de psychiater is oplegging van een PIJ-maatregel of een TBS met dwangverpleging niet zinvol, nu er geen behandeling mogelijk is voor ontbrekende gevoelens voor anderen, geen verantwoordelijkheid voor het eigen handelen nemen en de schuld bij anderen leggen. De deskundigen adviseren om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
TBS met dwangverpleging
Hoewel de rechtbank het met de officier van justitie eens is dat het goed is te onderzoeken of er behandelmogelijkheden zijn voor een verdachte, zeker een verdachte van deze leeftijd, zijn in deze zaak de adviezen van de deskundigen duidelijk. Oplegging van een TBS met dwangverpleging (of een andere vorm van behandeling) is niet geëigend en niet zinvol. De rechtbank is dan ook van oordeel dat TBS met dwangverpleging niet aan de orde is. De rechtbank neemt het advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen over
De straf
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor een straatroof en een woningoverval. Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging waarbij er sprake is van veelvuldige recidive, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. Voor een woningoverval met licht geweld of bedreiging geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar. Onderhavige zaak bevindt zich – gelet op de ernst van de feiten – tussen deze twee oriëntatiepunten in. Om die reden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar passend.

9.Beslag

De beslaglijst is opgenomen in bijlage 3, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd
geldt.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 (rijbewijs) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dient te worden teruggegeven aan rechthebbende [naam 1] .

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 120,- aan materiële schadevergoeding en
€ 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering ten aanzien van het materiële deel in zijn geheel wordt toegewezen en dat het immateriële deel wordt gematigd tot € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij voor de feiten 1, 2 en 3 vrijspraak heeft bepleit.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 120,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2019.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is door het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij, met name door de vrijheidsberoving en de bedreiging met een vuurwapen. De aard en de ernst van de normschending en de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen naar het oordeel van de rechtbank zo voor de hand dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (2019), begroot de rechtbank de immateriële schade op € 2.500,-. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 2.620,-. Ten aanzien van het
restant aan gevorderde schade, zijnde een bedrag van € 5.000,-, wordt de
benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien
verdachte jegens het slachtoffer [persoon] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de
schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een
bedrag van € 2.620,-. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij na detentie niet direct over inkomsten zal beschikken, zal de rechtbank de aan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden vervangende hechtenis beperken tot 5 dagen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/001960-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 december 2014 van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 80 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Ten aanzien van de proeftijd is de rechtbank uitgegaan van de einddatum zoals vermeld op de stukken van het TUL-dossier en het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, te weten 29 augustus 2020. Deze datum lijkt in overeenstemming te zijn met de omstandigheid dat verdachte tussentijds gedetineerd zat. De door de raadsman overgelegde stukken doen hier niet aan af.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 282, 284, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
afpersing;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 3:
een ander door geweld en door bedreiging met geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Gelast de teruggave aan [naam 1] [Naam ontvanger] van nummer 1 van de beslaglijst.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon]
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [persoon] tot een bedrag van € 2.620,-
(zegge tweeduizend zeshonderdtwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 juni 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 120,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve
van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon] , te
betalen de som van € 2.620,- (zegge tweeduizend zeshonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 18 juni 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen
heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van TUL 23/001960-14
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 30 december 2014, namelijk 40 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2019.
[..]

1.[..]

[..]
.