8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Zij heeft – nadat aangever haar twee enveloppen met geld had laten zien – een mededader getipt en gezegd dat zij de deur van de woning van aangever zou openlaten. Vervolgens zijn drie mededaders, voorzien van wapens, de woning binnengedrongen. Terwijl aangever werd mishandeld, door twee mededaders in bedwang werd gehouden en met een riem werd vastbonden, hebben verdachte en de derde mededader de woning overhoop gehaald op zoek naar geld. De rechtbank rekent verdachte en haar mededaders met name de mate van geweld en daarmee de pijn en angst die aangever moet hebben gevoeld, zeer aan. Zij hebben aangever met een mes bedreigd en meermalen met een honkbalknuppel geslagen, waardoor aangever angst en pijn heeft ondervonden en fors letsel heeft opgelopen. Bovendien acht de rechtbank het zeer verwerpelijk dat verdachte de diefstal heeft geïnitieerd en het geweld heeft aangemoedigd, aangezien aangever verdachte kende en haar juist vertrouwde.
Verdachte en haar mededaders hebben zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit en hebben een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Het is algemeen bekend dat een woningoverval grote gevolgen heeft voor een slachtoffer en dat een slachtoffer vaak nog lang last heeft van deze (psychische) gevolgen. Uit de schriftelijke onderbouwing van de door aangever als benadeelde partij ingediende vordering volgt dat hij tot op heden last heeft van de gevolgen van datgene wat verdachte en haar mededaders hem hebben aangedaan. Aangever heeft ook nu nog dagelijks hoofdpijn doordat hij met een honkbalknuppel tegen het hoofd is geslagen. Daarnaast kan aangever niet slapen omdat hij bang is dat weer iemand zijn slaapkamer zal binnendringen. Hiervoor is aangever onder behandeling bij een psycholoog en een psychiater.
Feiten als de onderhavige behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Immers, iedereen hoort zich veilig te voelen in zijn of haar woning.
De rechtbank heeft het strafblad van 28 november 2019 bekeken, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld wegens enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van de reclassering van
25 november 2019. Blijkens dit rapport is verdachte gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, waardoor zij mogelijk moeilijk oorzaak-gevolgrelaties kan leggen. Bovendien heeft de reclassering haar zorgen geuit, omdat verdachte bekend is met psychische problemen, geen inlevingsvermogen laat zien, mogelijk een beschadigd zelfbeeld heeft en haar eigen veiligheid niet kan inschatten. Tot slot adviseert de reclassering verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden als genoemd door de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor een overval in een woning met licht geweld/bedreiging, zoals een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaar. Voor een woningoverval met zwaarder geweld, waarvan in deze zaak sprake is, is in beginsel het uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf jaar.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en de indruk van verdachte op de zitting, in de persoon van verdachte aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie, in die zin dat de rechtbank een groter voorwaardelijk strafdeel met daarnaast een gematigde proeftijd passend vindt. Alhoewel verdachte veroordeeld wordt voor een gewelddadige woningoverval waarbij zij een belangrijke rol heeft gespeeld, heeft de rechtbank ook de indruk gekregen dat verdachte zich ten tijde van de overval heeft laten meesleuren. Op de zitting heeft zij spijt betuigd aan het slachtoffer en geeft zij de indruk echt geschrokken te zijn van dat wat gebeurd is. Verdachte dient te worden gestraft voor dat wat zij gedaan heeft, maar daarnaast zal moeten worden gewerkt aan het voorkomen van vergelijkbare delicten in de toekomst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte – en de maatschappij – ermee gebaat is dat verdachte de hulp en behandeling krijgt die zij nodig heeft, waarbij een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur dient te fungeren. Daarom acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden als geformuleerd door de reclassering, op zijn plaats.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon]
De benadeelde partij [persoon] vordert een bedrag van € 8.614,48, bestaande uit € 6.114,48 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 300,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering – voor zover deze ziet op de materiële schadevergoeding – gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.860,00, waarbij – kort gezegd – rekening is gehouden met het geldbedrag van € 890,00 dat tevens op de beslaglijst is opgenomen en met een redelijke afschrijving over de gestolen goederen. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat – indien de rechtbank van oordeel is dat het inbeslaggenomen bedrag van € 890,00 aan verdachte toebehoort en dus niet aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven – de materiële schadevergoeding moet worden begroot op een bedrag van € 6.750,00. Voor zover de vordering ziet op de immateriële schadevergoeding kan deze in het geheel worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Bovendien dient de vordering hoofdelijk te worden toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat zowel de materiële als de immateriële schade niet of onvoldoende is onderbouwd. Daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten het gestolen geldbedrag en de waarde van de Nike slippers, de Nubikk sneakers, de iPhone 6S Plus, de twee horloges en de portemonnee. Echter, bij de genoemde gestolen goederen dient rekening te worden gehouden met een redelijke afschrijving, waardoor de toegewezen bedragen lager uitvallen dan is gevorderd. Ten aanzien van het gestolen geldbedrag overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij in zijn aangifte spreekt over een bedrag van € 3.150,00, terwijl in de vordering een bedrag van € 3.000,00 wordt genoemd. Tevens is onduidelijk of het bedrag van € 250,00 dat de benadeelde partij aan verdachte zou hebben betaald, al van het gevorderde bedrag is afgetrokken. Daarom gaat de rechtbank voor deze post uit van een bedrag van € 2.900,00. Alles overwegend acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.330,10.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op de overige materiële schade, omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt onder meer voor de vier zonnebrillen, nu deze niet in de aangifte en nadere verklaringen worden genoemd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarom levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Hierbij overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de verklaring van de benadeelde partij – en de tijdens de zitting getoonde afspraak-sms’jes – waaruit blijkt dat hij onder behandeling staat bij een psycholoog en psychiater. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk strafbaar feit grote gevolgen kan hebben voor een slachtoffer en dat deze (psychische) gevolgen nog lang kunnen aanhouden.
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Door de benadeelde partij is verzocht vergoeding van rechtsbijstand tot ene bedrag van € 300,-. Dit bedrag is niet nader gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding in beginsel het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden.
Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden. Voor het opstellen en indienen van de vordering en voor behandeling ervan ter terechtzitting worden naar algemeen gebruik twee punten toegekend. Nu de rechtbank een bedrag toekent van in totaal € 5.830,10, zou een vergoeding neerkomen op
€ 300,00 per punt. In dit geval is ‘slechts’ €300,00 gevorderd en dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank wijst – hoofdelijk – toe een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), bestaande uit € 3.330,10 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot voldoening van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 300,00.
Onder verdachte is inbeslaggenomen:
- 1.00 STK GSM, iPhone 8 Plus, goednummer 5764301;
- 1.00 STK GSM, Alcatel 1066D, goednummer 5764304;
- 1.00 STK GSM, Samsung Galaxy S4, goednummer 5764306;
- 1.00 STK Geldbedrag, € 890,-, goednummer 5764334.
De inbeslaggenomen iPhone 8 Plus, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
Teruggave aan aangever [persoon]
De inbeslaggenomen Alcatel 1066D, die aan aangever toebehoort, dient aan de rechthebbende te worden teruggegeven.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Bij de rechtbank bestaat onduidelijkheid omtrent de eigenaar van de Samsung Galaxy S4. Aangever heeft verklaard dat een Samsung Galaxy S
6is weggenomen. Echter, het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon een Samsung Galaxy S
4betreft en dat dit de Samsung telefoon is die uit de woning van aangever is weggenomen. Gelet op deze discussie dient de inbeslaggenomen Samsung Galaxy S4 te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 890,- dient aan verdachte te worden teruggegeven, nu dit bedrag aan verdachte toebehoort en het geld niet in verband kan worden gebracht met het bewezenverklaarde feit.