ECLI:NL:RBAMS:2019:9784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
13/143301-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake medeplegen van gewelddadige woningoverval met bijzondere voorwaarden voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 december 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een gewelddadige woningoverval. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 september en 9 december 2019. De officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. O.R.R. Hetterscheidt, heeft een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 juni 2019 samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd, waarbij geweld is gebruikt tegen de aangever. De rechtbank achtte het opzet op de diefstal en het geweld bewezen, mede op basis van de verklaringen van de verdachte en het bewijs dat op haar telefoon is aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangever, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, die in totaal € 5.830,10 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een aantal inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard en teruggegeven aan de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/143301-19 (Promis)
Datum uitspraak: 23 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2019 en van 9 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en haar raadsman mr. O.R.R. Hetterscheidt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van diefstal met geweld tegen [persoon] op 12 juni 2019 in Amsterdam, waarbij onder meer een geldbedrag en meerdere mobiele telefoons uit zijn woning zijn weggenomen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In de vroege ochtend van 12 juni 2019 bevond aangever [persoon] zich – samen met verdachte – in zijn woning aan de [adres] . Verdachte zei dat zij zich niet goed voelde en trek had, dus besloot aangever een pizza voor haar op te warmen. Terwijl aangever terugliep naar de slaapkamer, zag hij een schim bij zijn raam. Hij schoof het gordijn van de buitendeur aan de kant, waarop de deur werd opengeduwd en drie mannen zijn woning binnenkwamen. Eén van de mannen droeg een bivakmuts en had twee honkbalknuppels bij zich. Een ander had een mes in zijn hand. Aangever werd direct met een knuppel op het hoofd geslagen. Verdachte probeerde zich met zijn armen tegen de klappen te beschermen, waardoor hij ook tegen zijn armen werd geraakt. Toen aangever de mannen vroeg om te stoppen en waarom zij dit deden, zeiden zij dat hij geld moest afgeven. Aangever zei dat hij geen geld in huis had, waarna hij verdachte tegen de mannen hoorde zeggen dat aangever twee enveloppen met geld had. Aangever had op een eerder moment die avond namelijk twee enveloppen met briefjes van € 50,00 en van € 100,00 laten zien aan verdachte. Terwijl twee van de mannen bij aangever bleven en hem verder mishandelden, doorzochten verdachte en de derde man de woning. Verdachte trof één van de enveloppen aan en gaf deze aan een mededader. De tweede enveloppe bleek onvindbaar, waarop de mannen aangever opnieuw vroegen waar deze was. Ook hoorde aangever dat één van de mannen “
steek hem, steek hem” zei. Onderwijl werd aangever vastgehouden bij zijn nek, waarop de man met de bivakmuts de handen van aangever met een riem vastbond. Verdachte en de derde man bleven de woning doorzoeken, waarbij verdachte zei dat zij de slippers van aangever zocht. Daarnaast stopte verdachte verschillende goederen van aangever in haar tas. Hierna besloten verdachte en de drie mannen de woning te verlaten, waarbij verdachte probeerde de deur van aangever dicht te doen. Aangever wist zijn vastgebonden handen los te krijgen en de deur te openen. Hij probeerde de tas van verdachte af te pakken. De man met de bivakmuts sloeg aangever opnieuw met een knuppel tegen zijn armen, zodat aangever de tas moest loslaten. Vervolgens renden verdachte en de drie mannen weg.
Na afloop constateerde aangever dat onder meer een geldbedrag, twee telefoons, twee horloges en een portemonnee zijn weggenomen.
Daarnaast is uit medisch onderzoek gebleken dat verdachte door de klappen een breuk in het aangezicht, een breuk in zijn hand en een gat in het hoofd heeft opgelopen.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – medeplegen van diefstal met geweld tegen [persoon] bewezen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Opzet op de diefstal
Verdachte heeft op de zitting een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, waarin zij onder meer heeft verklaard dat zij boos was op aangever en dat hij haar had gekwetst. Daarom heeft zij “
[naam]”, één van haar mededaders, een berichtje gestuurd dat ze in de woning van aangever was, dat ze twee enveloppen met geld had gezien en dat ze de achterdeur van de woning van aangever voor hem zou openlaten. Ook heeft verdachte bekend dat zij één enveloppe met geld heeft gevonden en aan een mededader heeft afgegeven. Bovendien heeft zij twee mobiele telefoons, een horloge en de portemonnee – inclusief pasjes – van aangever in haar tas gedaan en meegenomen.
Gelet op – onder meer – deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte de diefstal heeft georganiseerd en ook zelf goederen heeft weggenomen. Aldus is bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de diefstal.
Opzet op het gepleegde geweld
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij niet had verwacht dat “
[naam]” “
back-up”, twee medeplegers, zou meenemen, omdat zij zou hebben aangegeven dat dit niet nodig was. Verdachte heeft verklaard dat het haar bedoeling was dat “
[naam]” de woning zou binnensluipen, de enveloppen met geld zou pakken en direct weer zou vertrekken, zonder dat aangever hier iets van zou merken. Het is niet haar bedoeling geweest dat aangever zou worden mishandeld. Weliswaar heeft zij niets gedaan om het geweld te stoppen, maar zij heeft zelf geen geweldshandelingen verricht.
Gelet op deze verklaring ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het gepleegde geweld.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het plegen van geweld tegen aangever – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zoals hiervoor uiteengezet, heeft verdachte verklaard dat zij “
[naam]” een berichtje heeft gestuurd, inhoudende dat hij twee enveloppen met geld uit de woning van aangever kon wegnemen,
terwijl aangever zich op dat moment in die woning bevond. De rechtbank is van oordeel dat reeds op grond van deze feiten en omstandigheden kan worden bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat geweld zou worden gepleegd tegen aangever, nu het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat aangever zich niet zonder enige vorm van verzet zou laten bestelen, maar het stopt hier niet. Hoewel verdachte zag dat drie mannen met honkbalknuppels en een mes de woning binnenkwamen en dat – direct – geweld werd toegepast, heeft verdachte op geen enkel moment geprobeerd het geweld te stoppen. Ook heeft zij zich hiervan niet gedistantieerd. Sterker nog, verdachte heeft verklaard dat zij
nadit eerste geweldsmoment de woning heeft doorzocht en verschillende goederen van aangever in haar tas heeft gedaan.
Bovendien is relevant dat op de telefoon van verdachte een – door haarzelf gemaakt – filmpje van de woningoverval is aangetroffen. Uit dit filmpje blijkt dat verdachte op verschillende momenten het geweld heeft aangemoedigd. Zo is zicht- en hoorbaar dat verdachte – als de man met de bivakmuts aangeeft dat hij aangever gaat vastbinden – zegt: “
ja we moeten hem wel vastbinden, ja”. Als de man met de bivakmuts vervolgens een klerenhanger laat zien en vraagt of hij deze om de nek van aangever moet gooien, antwoordt verdachte “
ja doe maar, waarom niet”, waarbij zij lacht. Tot slot kan uit het filmpje worden afgeleid dat verdachte van plan was verdachte in zijn woning op te sluiten.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met haar gedragingen – in het bijzonder het initiëren van de diefstal terwijl zij wist dat aangever in de woning aanwezig was en het aanmoedigen van het door haar mededaders gepleegde geweld – minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat geweld zou worden gebruikt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook het opzet op het gepleegde geweld bewezen is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 12 juni 2019 te Amsterdam uit een woning, gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 3150 euro, mobiele telefoons en een portemonnee met identiteitskaart en paspoort en bankpassen op naam van [persoon] en andere goederen toebehorende aan [persoon] ,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat haar mededaders die [persoon] met een honkbalknuppel meermalen op diens hoofd en armen hebben geslagen en die [persoon] hebben vastgebonden en die [persoon] een mes hebben getoond en tegen die [persoon] hebben gezegd dat ze hem zouden steken als hij niet zou zeggen waar het geld was.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling (waarbij verdachte wordt verplicht mee te werken aan de diagnostiek en met de mogelijkheid tot een kortdurende opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding en het verbod contact op te nemen met aangever en medeverdachten.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zich op het standpunt gesteld dat voor het door hem bewezen geachte feit een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend is, met oplegging van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Zij heeft – nadat aangever haar twee enveloppen met geld had laten zien – een mededader getipt en gezegd dat zij de deur van de woning van aangever zou openlaten. Vervolgens zijn drie mededaders, voorzien van wapens, de woning binnengedrongen. Terwijl aangever werd mishandeld, door twee mededaders in bedwang werd gehouden en met een riem werd vastbonden, hebben verdachte en de derde mededader de woning overhoop gehaald op zoek naar geld. De rechtbank rekent verdachte en haar mededaders met name de mate van geweld en daarmee de pijn en angst die aangever moet hebben gevoeld, zeer aan. Zij hebben aangever met een mes bedreigd en meermalen met een honkbalknuppel geslagen, waardoor aangever angst en pijn heeft ondervonden en fors letsel heeft opgelopen. Bovendien acht de rechtbank het zeer verwerpelijk dat verdachte de diefstal heeft geïnitieerd en het geweld heeft aangemoedigd, aangezien aangever verdachte kende en haar juist vertrouwde.
Verdachte en haar mededaders hebben zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit en hebben een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Het is algemeen bekend dat een woningoverval grote gevolgen heeft voor een slachtoffer en dat een slachtoffer vaak nog lang last heeft van deze (psychische) gevolgen. Uit de schriftelijke onderbouwing van de door aangever als benadeelde partij ingediende vordering volgt dat hij tot op heden last heeft van de gevolgen van datgene wat verdachte en haar mededaders hem hebben aangedaan. Aangever heeft ook nu nog dagelijks hoofdpijn doordat hij met een honkbalknuppel tegen het hoofd is geslagen. Daarnaast kan aangever niet slapen omdat hij bang is dat weer iemand zijn slaapkamer zal binnendringen. Hiervoor is aangever onder behandeling bij een psycholoog en een psychiater.
Feiten als de onderhavige behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. Immers, iedereen hoort zich veilig te voelen in zijn of haar woning.
De rechtbank heeft het strafblad van 28 november 2019 bekeken, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld wegens enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van de reclassering van
25 november 2019. Blijkens dit rapport is verdachte gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, waardoor zij mogelijk moeilijk oorzaak-gevolgrelaties kan leggen. Bovendien heeft de reclassering haar zorgen geuit, omdat verdachte bekend is met psychische problemen, geen inlevingsvermogen laat zien, mogelijk een beschadigd zelfbeeld heeft en haar eigen veiligheid niet kan inschatten. Tot slot adviseert de reclassering verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met de bijzondere voorwaarden als genoemd door de officier van justitie.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor een overval in een woning met licht geweld/bedreiging, zoals een enkele ruk of duw zonder noemenswaardig letsel, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaar. Voor een woningoverval met zwaarder geweld, waarvan in deze zaak sprake is, is in beginsel het uitgangspunt een gevangenisstraf van vijf jaar.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en de indruk van verdachte op de zitting, in de persoon van verdachte aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie, in die zin dat de rechtbank een groter voorwaardelijk strafdeel met daarnaast een gematigde proeftijd passend vindt. Alhoewel verdachte veroordeeld wordt voor een gewelddadige woningoverval waarbij zij een belangrijke rol heeft gespeeld, heeft de rechtbank ook de indruk gekregen dat verdachte zich ten tijde van de overval heeft laten meesleuren. Op de zitting heeft zij spijt betuigd aan het slachtoffer en geeft zij de indruk echt geschrokken te zijn van dat wat gebeurd is. Verdachte dient te worden gestraft voor dat wat zij gedaan heeft, maar daarnaast zal moeten worden gewerkt aan het voorkomen van vergelijkbare delicten in de toekomst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte – en de maatschappij – ermee gebaat is dat verdachte de hulp en behandeling krijgt die zij nodig heeft, waarbij een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur dient te fungeren. Daarom acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden als geformuleerd door de reclassering, op zijn plaats.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon]
De benadeelde partij [persoon] vordert een bedrag van € 8.614,48, bestaande uit € 6.114,48 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 300,00 aan kosten voor rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering – voor zover deze ziet op de materiële schadevergoeding – gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.860,00, waarbij – kort gezegd – rekening is gehouden met het geldbedrag van € 890,00 dat tevens op de beslaglijst is opgenomen en met een redelijke afschrijving over de gestolen goederen. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat – indien de rechtbank van oordeel is dat het inbeslaggenomen bedrag van € 890,00 aan verdachte toebehoort en dus niet aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven – de materiële schadevergoeding moet worden begroot op een bedrag van € 6.750,00. Voor zover de vordering ziet op de immateriële schadevergoeding kan deze in het geheel worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Bovendien dient de vordering hoofdelijk te worden toegewezen.
De raadsman heeft aangevoerd dat zowel de materiële als de immateriële schade niet of onvoldoende is onderbouwd. Daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten het gestolen geldbedrag en de waarde van de Nike slippers, de Nubikk sneakers, de iPhone 6S Plus, de twee horloges en de portemonnee. Echter, bij de genoemde gestolen goederen dient rekening te worden gehouden met een redelijke afschrijving, waardoor de toegewezen bedragen lager uitvallen dan is gevorderd. Ten aanzien van het gestolen geldbedrag overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij in zijn aangifte spreekt over een bedrag van € 3.150,00, terwijl in de vordering een bedrag van € 3.000,00 wordt genoemd. Tevens is onduidelijk of het bedrag van € 250,00 dat de benadeelde partij aan verdachte zou hebben betaald, al van het gevorderde bedrag is afgetrokken. Daarom gaat de rechtbank voor deze post uit van een bedrag van € 2.900,00. Alles overwegend acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.330,10.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op de overige materiële schade, omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt onder meer voor de vier zonnebrillen, nu deze niet in de aangifte en nadere verklaringen worden genoemd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarom levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Hierbij overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de verklaring van de benadeelde partij – en de tijdens de zitting getoonde afspraak-sms’jes – waaruit blijkt dat hij onder behandeling staat bij een psycholoog en psychiater. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk strafbaar feit grote gevolgen kan hebben voor een slachtoffer en dat deze (psychische) gevolgen nog lang kunnen aanhouden.
Kosten rechtsbijstand
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Door de benadeelde partij is verzocht vergoeding van rechtsbijstand tot ene bedrag van € 300,-. Dit bedrag is niet nader gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding in beginsel het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden.
Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden. Voor het opstellen en indienen van de vordering en voor behandeling ervan ter terechtzitting worden naar algemeen gebruik twee punten toegekend. Nu de rechtbank een bedrag toekent van in totaal € 5.830,10, zou een vergoeding neerkomen op
€ 300,00 per punt. In dit geval is ‘slechts’ €300,00 gevorderd en dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst – hoofdelijk – toe een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), bestaande uit € 3.330,10 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot voldoening van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 300,00.
Beslag
Onder verdachte is inbeslaggenomen:
  • 1.00 STK GSM, iPhone 8 Plus, goednummer 5764301;
  • 1.00 STK GSM, Alcatel 1066D, goednummer 5764304;
  • 1.00 STK GSM, Samsung Galaxy S4, goednummer 5764306;
  • 1.00 STK Geldbedrag, € 890,-, goednummer 5764334.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen iPhone 8 Plus, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
Teruggave aan aangever [persoon]
De inbeslaggenomen Alcatel 1066D, die aan aangever toebehoort, dient aan de rechthebbende te worden teruggegeven.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Bij de rechtbank bestaat onduidelijkheid omtrent de eigenaar van de Samsung Galaxy S4. Aangever heeft verklaard dat een Samsung Galaxy S
6is weggenomen. Echter, het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon een Samsung Galaxy S
4betreft en dat dit de Samsung telefoon is die uit de woning van aangever is weggenomen. Gelet op deze discussie dient de inbeslaggenomen Samsung Galaxy S4 te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan verdachte
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 890,- dient aan verdachte te worden teruggegeven, nu dit bedrag aan verdachte toebehoort en het geld niet in verband kan worden gebracht met het bewezenverklaarde feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld en gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland ( [adres 2]
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. meewerkt aan diagnostiek en behandeling bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische behandeling indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische behandeling duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
3. verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen
door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
4. op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met aangever en met mededaders heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
5. meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk. Veroordeelde maakt hierbij inzichtelijk welke stappen zij neemt. Indien nodig controleert de reclassering de dagbesteding door middel van contact met werkgever/school.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), bestaande uit € 3.330,10 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(12 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[persoon]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 300,00.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon], te betalen de som van € 5.830,10 (achtenvijftighonderddertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart verbeurdde iPhone 8 Plus, goednummer 5764301.
Gelast de teruggaveaan aangever [persoon] van de Alcatel 1066D, goednummer 5764304.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de Samsung Galaxy S4, goednummer 5764306.
Gelast de teruggaveaan verdachte van het geldbedrag van € 890,-, goednummer 5764334.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2019.
[...]
[...]

3.[...]

[...]
...