ECLI:NL:RBAMS:2019:9708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
C/13/673719 / HA RK 19/354
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 3 december 2019 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verdachte in twee strafzaken, die zich niet kon vinden in de opmerking van de rechter dat hij in de buurt was van een inbraak. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru, stelde dat deze opmerking de schijn van partijdigheid wekte, omdat er nog geen beslissing was genomen over zijn betrokkenheid bij de inbraak. De rechter had tijdens de zitting vragen gesteld over de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict, wat volgens de Wrakingskamer niet als partijdig kon worden beschouwd. De rechter had enkel de feiten voorgehouden en vragen gesteld naar aanleiding daarvan. De Wrakingskamer oordeelde dat er geen gegronde vrees voor partijdigheid was, aangezien de opmerkingen van de rechter in lijn waren met de feiten van de zaak. De beslissing van de Wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 2 oktober 2019 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/673719 / HA RK 19/354 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam,
welke verzoek strekt tot wraking van mr. K.A. Brunner (hierna: de rechter) als voorzitter van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van de strafzaken van verzoeker met parketnummers [ ] en [ ](TUL).

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken :
 Het proces-verbaal terechtzitting van 2 oktober 2019 inhoudende het verzoek tot wraking;
 De schriftelijke reactie van de rechter van 4 november 2019.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 november 2019. Ter zitting waren aanwezig: de raadsman, de rechter en mr. A.C. Kramer, officier van Justitie (namens mr. A.J.M. Vreekamp, officier van justitie op de zitting van 2 oktober 2019). De raadsman heeft een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is verdachte in twee strafzaken die in behandeling zijn bij de meervoudige strafkamer waarvan de rechter voorzitter is. Verzoeker wordt verdacht van poging tot diefstal door middel van braak in de winkel [ ] op 22 november 2018 en heling, althans verduistering van autosleutels en kentekenpapieren op 29 december 2018. Op 2 oktober 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker onder meer verklaard - verkort samengevat - dat hij het tenlastegelegde feit 1 niet had begaan en niet in de buurt van de plaats van de inbraak was geweest. Nadat de jongste rechter had gezegd dat de verbalisant heeft verklaard dat de drie personen op de camerabeelden dezelfde kleding droegen als verzoeker en zijn twee vrienden, heeft verzoeker verklaard dat dat hij dat vervelend vond voor zichzelf, maar dat hij het niet had gedaan. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij de sleutels samen het kentekenbewijs had gevonden. Hierna heeft de rechter aan verzoeker gevraagd:
“U bent tot twee keer toe in de problemen gekomen omdat u in de buurt was bij een plek waar geprobeerd werd om in te breken. Weet u hoe dat komt?”Vervolgens heeft verzoeker verklaard:
“Daar kan ik niets aan doen. Ik liep daar gewoon. Het was half 2 ’s-nachts. Ik weet niet wat ik anders had moeten doen.”Hierna heeft de raadsman verklaard:
“Ik hoor u, voorzitter, zeggen dat er is geprobeerd om in te breken bij [ ]. Als u dat zo zegt kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat u vooringenomen bent. Ik verzoek uw rechtbank om de behandeling van de zaak voor 5 minuten te onderbreken, zodat ik met cliënt kan overleggen.”
2.2.
Nadat de behandeling was hervat en de rechter desgevraagd heeft meegedeeld zich niet te zullen verschonen, heeft de raadsman het wrakingsverzoek gedaan.

3.Het verzoek

3.1.
Aan het verzoek is samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Het gaat om de opmerking van de rechter dat er is ingebroken bij [ ], dat er is geprobeerd in te breken bij de woning en dat verzoeker daarbij in de buurt is geweest. Hierdoor is de schijn van partijdigheid gewekt, omdat er nog moet worden beslist of verzoeker überhaupt betrokken is bij de inbraak dan wel verduistering. Voor feit 2 geldt dat niet ten laste is gelegd dat verzoeker wordt verdacht van poging tot inbraak bij de woning. Om die reden is die opmerking niet relevant voor enig te nemen beslissing ten aanzien van feit 2.
3.2.
Het is misgegaan doordat de rechter met zijn vraag heeft gezegd dat er is geprobeerd in te breken en verzoeker daarbij in de buurt is geweest. Het standpunt van verzoeker is dat hij het niet heeft gedaan en daar niet aanwezig is geweest. De rechter is aldus vooruitgelopen op enig te nemen beslissing dan wel heeft hij al een oordeel gegeven over de schuldvraag. Daardoor heeft de rechter in ieder geval de schijn van partijdigheid gewekt.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De vraag aan verzoeker ging niet over de schuld van verzoeker, maar over zijn aanwezigheid op plaatsen die in de buurt liggen van plekken waar werd ingebroken of waar geprobeerd werd in te breken. Als de vraag inderdaad niet relevant is geweest ten aanzien van enige te nemen beslissing ten aanzien van feit 2, levert dat nog geen (gegronde vrees voor) partijdigheid op. Van partijdigheid of van de geobjectiveerde vrees daarvan is geen sprake.

5.Het standpunt van de officier van justitie

5.1.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van het stellen van vragen naar aanleiding van het dossier. De wijze waarop dat is gebeurd kan niet leiden tot gegrondverklaring van het verzoek.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
6.3.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Naar het oordeel van de Wrakingskamer is van beide situaties geen sprake. In de strafzaken tegen verzoeker staat vast dat op 22 november 2018 in de winkel is ingebroken en dat aangifte is gedaan van een poging inbraak in de woning. Ook staat vast dat verzoeker in de buurt is aangehouden. De opmerking van de rechter, dat verzoeker in de buurt van een inbraak is aangehouden, spoort dus met de feiten. Uit de vervolgvraag van de rechter of verzoeker kan uitleggen hoe dat komt, kan geen partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid. De rechter heeft gedaan wat een rechter hoort te doen: de feiten voorhouden en naar aanleiding daarvan vragen stellen. Of de vraag voor de te nemen beslissing relevant was of niet staat verder niet ter beoordeling van de Wrakingskamer.
7. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.

8.BESLISSING

De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, C.M. Degenaar en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.