In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Torun, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van het EAB onderzocht. Het EAB is uitgevaardigd op 27 november 2014 en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 11 maanden resteert.
Tijdens de openbare zitting op 24 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering behandeld. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G.M. Terlingen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in Polen waar zijn voorwaardelijke straf werd omgezet in een onvoorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld zou moeten worden met een Nederlander op basis van zijn verblijf in Nederland. Dit werd echter niet onderbouwd met bewijs. Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.