5.4.In artikel 26 van de Uitvoeringsverordening is bepaald dat de aanvrager van een uitvoervergunning een daartoe bestemd aanvraagformulier indient bij de administratieve instantie van de lidstaat waar de exemplaren zich bevinden en bewijsstukken aanlevert die die instantie noodzakelijk acht om te kunnen vaststellen of op grond van artikel 5 van de Uitvoeringsverordening een vergunning of een certificaat moet worden afgegeven. Als er documenten worden overgelegd, controleert de administratieve instantie de geldigheid van de documenten, zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat. Als er geen documenten worden overgelegd bepaalt de administratieve instantie zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat, of de voor uitvoer bestemde exemplaren wettig in de Gemeenschap zijn binnengebracht of verworven.
Beoordeling door de rechtbank
6. In geschil is de vraag hoe de Verordeningen moeten worden toegepast.
7. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 54 van de Uitvoeringsverordening blijkt dat voor het aantonen van de legale verwerving van de exemplaren waar de aanvraag voor een uitvoervergunning op ziet, ook is vereist dat de legale herkomst van de ouderdieren wordt aangetoond. Dit blijkt uit de leden 2 tot en met 4 van artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. Dit artikel geldt in alle lidstaten en heeft rechtstreekse werking. In de Richtsnoeren van de Commisiestaat verduidelijkt hoe - onder meer - de legale verwerving van de levende exemplaren van de in bijlage B van de Basisverordening genoemde diersoorten moet worden aangetoond. Daarin staat - onder meer - dat door de verkoper aan de koper documenten worden verstrekt met informatie over het kweekmateriaal. De stelling van eiser inhoudende dat verweerder niet bevoegd was om onderzoek naar de herkomst van de dieren uit te breiden naar de (voor)ouders van deze exemplaren en dat er sprake is van een striktere nationale regel die verdergaat dan de hiervoor genoemde geharmoniseerde Europese regelgeving en dat er sprake is van een willekeurige administratie volgt de rechtbank daarom niet. Die stelling vindt geen steun in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. Verweerder was dus bevoegd om onderzoek te doen naar de legale herkomst van de ouderdieren van de vijf exemplaren die eiser wenst uit te voeren.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een Certificate of Origin/Breeders Certificate/Hatch Certificate (hierna: overdrachtsverklaring) heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de vijf exemplaren, die in gevangenschap zijn geboren, op 10 maart 2018 heeft gekocht van [de persoon 1] in het VK. Deze overdrachtsverklaring bevat geen informatie over de (legale) herkomst van ouderdieren. Eiser heeft bij brief van 8 oktober 2018 informatie over het kweekbestand overgelegd. Uit het Zuchtbeleg/Abgabebestätigung van 12 september 2015 blijkt dat [de persoon 1] een van de ouderdieren heeft gekocht van [de persoon 2] in Duitsland.
9. Verweerder heeft conform artikel 26, zesde en/of negende lid van de Uitvoeringsverordening overleg gehad met de administratieve instantie van het VK. Uit de verkregen informatie blijkt de legale herkomst van de ouderdieren niet. Er bestaat in het VK geen registratieplicht van in lijst B van de Basisverordening genoemde dieren. In het rapport van de inspectie van het Animal & Planet Health Agency CITES team (APHA) bij [de persoon 1] van 20 oktober 2018 staat daar geen informatie over. Uit dit rapport blijkt dat de niet geordende administratie van [de persoon 1] niet is onderzocht. De stelling van eiser dat uit het APHA-rapport blijkt dat de exemplaren rechtmatig in het VK in het handelsverkeer zijn gebracht volgt de rechtbank niet.
10. De omstandigheid dat er in het VK geen registratieplicht voor kwekers bestaat betekent niet dat de legale herkomst van de ouderdieren niet hoeft te worden aangetoond. De omstandigheid dat het voor eiser daardoor moeilijk is om de legale herkomst van deze dieren aan te tonen, maakt dat niet anders. Iedereen die ervoor kiest om binnen het VK gefokte exemplaren vanuit de EU naar een land buiten de EU uit te voeren, kan niet beschikken over een dergelijk register en zal de legale herkomst op een andere wijze moeten aantonen. Eiser had daar - zeker als professional - bij aankoop van de exemplaren rekening mee kunnen en moeten houden. Dat de Nederlandse wetgeving registratie van in Bijlage B van de Basisverordening genoemde exemplaren wel voorschrijft kan juist helpen bij het aantonen van de legale herkomst van de exemplaren. Van enige benadeling door de Nederlandse wetgeving is dan ook geen sprake.
11. Verweerder heeft tevens overleg gevoerd met de Duitse administratieve instantie. De stelling van eiser dat verweerder daartoe niet bevoegd was en uitsluitend advies mocht vragen aan administratieve instantie van het VK, volgt de rechtbank niet. Dit volgt niet uit de door eiser genoemde rechtsoverweging 74 van het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009 in de zaak C-100/08. Dit arrest ziet immers op de situatie waarin vaststond dat de exemplaren van een soort rechtmatig in de handel waren gebracht in een andere lidstaat, maar dit door de Belgische autoriteiten niet werd erkend. In die situatie is - zo blijkt uit rechtsoverweging 74 - de administratieve instantie van de lidstaat van herkomst en niet ook de administratieve instantie van de lidstaat van bestemming de bevoegde administratieve instantie ten genoegen van wie moet worden aangetoond dat de dieren in gevangenschap zijn geboren. Die situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Het VK heeft immers niet bevestigd dat de ouderdieren in het VK in gevangenschap zijn geboren.
12. De stelling van eiser dat als de Nederlandse administratieve instantie onvoldoende informatie verkrijgt van de andere lidstaat (in dit geval het VK), het die lidstaat moet opdragen om nadere informatie te vergaren en niet zelf een onderzoek mag doen bij een derde lidstaat (in dit geval Duitsland) vindt geen steun in artikel 26, negende lid van de Uitvoeringsverordening.
13. Omdat uit de door eiser overgelegde documenten bleek dat de ouderdieren afkomstig waren uit Duitsland, was verweerder bevoegd om op grond van artikel 26, zesde en/of negende lid, van de Uitvoeringsverordening overleg te voeren met de Duitse administratieve instantie. De Duitse administratieve instantie kon slechts van één dier de legale herkomst bevestigen. Van de andere drie dieren die het fokdierenbestand vormen kan dat niet worden vastgesteld. Aangezien alle ouderdieren een legale herkomst moeten hebben is daarmee de legale herkomst van geen van de door eiser gekochte exemplaren aangetoond.
14. Eiser handelt dus in strijd met artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening omdat hij vijf exemplaren heeft aangekocht/verworven voor commerciële doeleinden en in bezit heeft met het oog op verkoop en niet is aangetoond dat de exemplaren verkregen werden overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van wilde flora en fauna.
15. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van vijf exemplaren van de [diersoort] af te wijzen.
Ten aanzien van de last onder bestuursdwang
16. In geschil is de vraag of eiser artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening heeft overtreden en of verweerder bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang.
17. Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wnb geeft aan verweerder een bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb. In dat artikellid is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van verordeningen van de Europese Unie. In de ministeriële regeling, te weten in artikel 3.14, aanhef en onderdeel a, van de Regeling natuurbescherming, is onder andere artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Basisverordening aangewezen als zo’n voorschrift.
18. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening verboden is om exemplaren die opgenomen zijn in bijlage B van de Basisverordening - onder meer - in het bezit te hebben met het oog op verkoop behalve als ten genoegen van - in dit geval - de Nederlandse bevoegde autoriteit de legale herkomst van die exemplaren is aangetoond.
19. Vaststaat dat eiser de legale herkomst van de vijf exemplaren die hij in zijn bezit heeft en wil exporteren, niet ten genoegen van de Nederlandse administratieve instantie heeft aangetoond op het moment dat aan hem de last onder bestuursdwang is opgelegd. Er was dus sprake van overtreding van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening. De omstandigheid dat verweerder nog bezig was om een onderzoek te doen naar de legale herkomst van de dieren maakt dat niet anders, omdat de verplichting om de legale herkomst aan te tonen op eiser rust. Er was dus sprake van een overtreding.
20. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift verweerder in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
21. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concreet zicht op legalisatie bestond. Eiser heeft - zoals hiervoor is overwogen - de legale herkomst van de vijf exemplaren niet aangetoond en er is geen reden om aan te nemen dat hij de legale herkomst van de dieren alsnog kon aantonen. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is niet gebleken.
22. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder bevoegd was een last onder bestuursdwang aan eiser op te leggen.
Conclusie en slotopmerkingen
23. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding dan wel vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.