ECLI:NL:RBAMS:2019:9552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1582
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag CITES-uitvoervergunning wegens onvoldoende bewijs van legale herkomst van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een CITES-uitvoervergunning. Eiser, een particulier uit Amsterdam, had op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend om drie exemplaren van een beschermde diersoort naar Japan te exporteren. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat de legale herkomst van de dieren niet kon worden aangetoond. Eiser had documenten overgelegd, waaronder een veterinaire verklaring en een overdrachtsverklaring, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende bewijs boden voor de legale afkomst van de dieren. De rechtbank stelde vast dat de overdrachtsverklaring aangaf dat de dieren nog niet geboren waren op het moment van overdracht, wat de geldigheid van de documenten ondermijnde. Eiser had ook niet kunnen aantonen dat de dieren rechtmatig in de Europese Unie waren binnengebracht. De rechtbank concludeerde dat de minister bevoegd was om de aanvraag af te wijzen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1582

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J.A. Daniels en W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Met een besluit van 1 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een CITES-uitvoervergunning voor drie exemplaren van de [diersoort] naar Japan afgewezen.
Met een besluit op bezwaar van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [de personen] . Het beroep is gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser geregistreerd onder de nummers 18/7046, 19/1357, 19/1583 en 19/2614. In deze zaken heeft de rechtbank vandaag eveneens uitspraak gedaan.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Dier- en plantsoorten in het wild die (mede) door handel worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen op grond van het CITES-verdrag. [1]
Dit verdrag is in de Europese Unie uitgewerkt in de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 (de Basisverordening) en de Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 (de Uitvoeringsverordening). Het doel van de Basisverordening is om in het wild levende dieren- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de bepalingen van de Basisverordening. [2] De Nederlandse wetgever heeft de ‘Europese CITES-regelgeving’ neergelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en verder uitgewerkt in het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming.
1.2.
In de Basisverordening zijn de dier- en plantsoorten aangewezen die Europees beschermd zijn. Hierbij zijn de soorten onderverdeeld in Bijlage A tot en met D, waarbij de Bijlage A soorten het strengst beschermd zijn. De [diersoort] staat genoemd in Bijlage B van de Basisverordening.
Wat er aan deze zaken vooraf ging
2.1.
In de overgelegde stukken staat dat eiser drie exemplaren van de [diersoort] - die zijn geboren op 29 juni 2016 - op 10 maart 2018 heeft gekocht van [de persoon 1] in Duitsland. [de persoon 1] heeft vier exemplaren, die zijn geboren op 29 juni 2016, op 12 maart 2016 - beweerdelijk - verkregen van [de persoon 2] uit Spanje. [de persoon 1] heeft verder één exemplaar, geboren op 28 mei 2015, verkregen van [de persoon 3] op 12 maart 2016 en één exemplaar, geboren op 2 maart 2015, van [de persoon 4] .
2.2.
Eiser heeft op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een CITES- uitvoer-vergunning op grond van artikel 5 van de Basisverordening. Eiser beoogt drie exemplaren te exporteren naar Japan. Eiser heeft op het aanvraagformulier ten aanzien van de oorsprong van de dieren verklaard dat de dieren in gevangenschap zijn gefokt.
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de legale afkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Besluitvorming
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder legt aan dit besluit ten grondslag dat eiser bij zijn aanvraag een “Certicate of origin/Breeders Certificate/Hatch certificate” (hierna: overdrachtsverklaring) van 12 maart 2016, een veterinaire verklaring van 3 september 2016 en een CITES B Statement van 10 maart 2018 heeft overgelegd. Het veterinaire certificaat geeft aan dat er vier exemplaren zijn geboren op 29 juni 2016. In de overdrachtsverklaring tussen verkoper/fokker [de persoon 2] en koper [de persoon 1] staat dat [de persoon 2] de vier exemplaren op 12 maart 2016 - dus nog voor ze waren geboren - heeft overgedragen aan [de persoon 1] . Met deze documenten is de legale afkomst van de exemplaren niet aangetoond. In het e-mailbericht van 30 januari 2019 bevestigt de administratieve instantie van Duitsland dat [de persoon 1] desgevraagd niet kon verklaren waarom de datum van overdracht van de exemplaren is gelegen voordat de exemplaren waren geboren. De achteraf opgestelde verklaring van [de persoon 2] dat de data zijn omgedraaid en dat de dieren zijn geboren op 3 december 2018 maakt niet dat de legale herkomst is aangetoond. Bovendien is de transactie van de exemplaren door de verkoper niet conform de Duitse wetgeving geregistreerd. Verder is niet aangetoond dat de dieren rechtmatig in Spanje in het handelsverkeer van de Europese Unie zijn gebracht. Het ligt op de weg van eiser om de legale herkomst van de dieren aan te tonen.
4. Eiser kan zich niet vinden in deze besluiten en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. Op de argumenten die eiser heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna ingaan.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening is het verboden om exemplaren van soorten die op de B-lijst staan te verkopen, behalve als ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die exemplaren verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
5.2.
Een uitvoervergunning mag alleen worden afgegeven indien de aanvrager aan de hand van documenten staaft dat de exemplaren zijn verkregen overeenkomstig de vigerende wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort. [3]
5.3.
Voor in gevangenschap geboren en gefokte exemplaren zijn criteria vastgesteld aan de hand waarvan moet worden uitgemaakt of een exemplaar in gevangenschap geboren en gefokt is. [4] Deze criteria staan in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening.
5.4.
In artikel 26 van de Uitvoeringsverordening is bepaald dat de aanvrager van een uitvoervergunning een daartoe bestemd aanvraagformulier indient bij de administratieve instantie van de lidstaat waar de exemplaren zich bevinden en bewijsstukken aanlevert die die instantie noodzakelijk acht om te kunnen vaststellen of op grond van artikel 5 van de Uitvoeringsverordening een vergunning of een certificaat moet worden afgegeven. Als er documenten worden overgelegd, controleert de administratieve instantie de geldigheid van de documenten, zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat. Als er geen documenten worden overgelegd bepaalt de administratieve instantie zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat, of de voor uitvoer bestemde exemplaren wettig in de Gemeenschap zijn binnengebracht of verworven.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een zogenaamd Cites B Statement heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 10 maart 2018 drie exemplaren van de soort Smaug (warreni) depressus, geboren op 29 juni 2016 in Spanje, heeft gekocht van [de persoon 1] in [plaats 1] in Duitsland. Verder heeft hij een Herkunftsnachweis van 12 maart 2016 met betrekking tot de overdracht van [de persoon 3] aan [de persoon 1] van drie exemplaren, geboren op 28 mei 2015 overgelegd, een Abgabe-/weitergabebestätigung van 12 maart 2016, met betrekking tot de overdracht van een exemplaar van [de persoon 4] aan [de persoon 1] , een overdrachtsverklaring van 12 maart 2016, waaruit blijkt dat [de persoon 2] vier dieren geboren op 29 juni 2016 heeft verkocht aan [de persoon 1] en een Certificat Veterinari oficial van 3 september 2016 met betrekking tot vier exemplaren die zijn geboren op 29 juni 2016.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze stukken niet de legale herkomst van de dieren aangetoond. Uit de overdrachtsverklaring van 12 maart 2016 blijkt dat de exemplaren die [de persoon 2] heeft overgedragen aan [de persoon 1] op dat moment nog niet waren geboren. Eiser heeft een verklaring van [de persoon 2] van 16 februari 2019 overgelegd, waarin hij verklaart dat de datum niet klopt en dat dit moet zijn 3 december 2018. Nog afgezien van het feit dat de overdracht niet kan hebben plaatsgevonden op 3 december 2018, omdat eiser de exemplaren op 10 maart 2018 heeft gekocht van [de persoon 1] , kan aan die verklaring niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst toegekend te zien omdat de verklaring is opgesteld op verzoek van eiser nadat het bestreden besluit al was genomen.
8. De stelling van eiser dat in de veterinaire verklaring van 3 september 2016, die is afgegeven door de bevoegde Spaanse administratieve instantie, is bevestigd dat de exemplaren, geboren op 29 juni 2016, rechtmatig in het handelsverkeer van de Europese Unie zijn gebracht en dat verweerder daaraan geen striktere eisen mocht stellen, volgt de rechtbank niet. Niet is gebleken dat de overgelegde veterinaire verklaring ziet op de exemplaren die door [de persoon 2] op 12 maart 2016 aan [de persoon 1] zijn overdragen. Met de veterinaire verklaring is dus de legale herkomst van de drie exemplaren niet aangetoond.
9. Op grond van artikel 26, zesde lid, van de Uitvoeringsverordening was verweerder bevoegd om de geldigheid van de overgelegde documenten in overleg met de administratieve instantie van Duitsland te controleren, nu uit de documenten blijkt dat eiser de exemplaren uit Duitsland heeft verkregen. In een e-mailbericht van 30 januari 2019 van de Duitse administratieve instantie blijkt dat [de persoon 1] - desgevraagd - niet kon verklaren waarom de datum van overdracht van de exemplaren is gelegen vóórdat de exemplaren waren geboren.
Verder heeft [de persoon 1] verklaard dat hij in december 2017 te [plaats 2] zeven exemplaren van de [diersoort] aan eiser heeft verkocht. Deze transactie is door [de persoon 1] niet conform de Duitse wetgeving geregistreerd en bovendien ziet de overdrachtsverklaring op een overdracht op 10 maart 2018 van drie exemplaren. Ook de Duitse administratieve instantie heeft de legale herkomst van de drie exemplaren dus niet kunnen bevestigen. Dat wordt door eiser niet betwist.
10. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder dus bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van drie exemplaren van de [diersoort] af te wijzen.
Conclusie en slotopmerkingen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. C.A.E. Wijnker, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier - en plantensoorten van 3 maart 1973 (Washington), Trb. 1975, 23.
2.Artikel 1 van de Basisverordening.
3.Dit staat in artikel 5, vierde lid, in samenhang met het tweede lid, onder b, van de Basisverordening.
4.Zie artikel 7, eerste lid, onder c van de Basisverordening in samenhang met hoofdstuk XIII van de Uitvoeringsverordening.