ECLI:NL:RBAMS:2019:9551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1357
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor CITES-uitvoervergunningen en toepassing van spoedbestuursdwang wegens onvoldoende bewijs van legale herkomst van dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2019 uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen voor CITES-uitvoervergunningen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiser, een particulier te Amsterdam, had aanvragen ingediend voor de uitvoer van verschillende diersoorten, maar deze werden afgewezen omdat de legale herkomst van de dieren niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten tot spoedbestuursdwang, omdat eiser de dieren onrechtmatig in zijn bezit had en er geen zicht was op legalisatie. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, maar deze werden ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de minister bevoegd was om de aanvragen af te wijzen en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was voor de spoedbestuursdwang. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de legale herkomst van de dieren aan te tonen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak bevestigt de strikte handhaving van de CITES-regelgeving en de verantwoordelijkheden van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer AMS 19/1357
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2019 in de zaken tussen
[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,verweerder
(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels en mr. W.L.C. Rijk).
Procesverloop
Met de besluiten van 4 juni 2018, 12 juli 2018 en 26 juli 2018 (de primaire besluiten 1, 2 en 3) heeft verweerder de aanvragen voor CITES-uitvoervergunningen voor de export van exemplaren van de [diersoorten] afgewezen.
Met de besluiten van 22 juni 2018, 10 augustus 2018 (gewijzigd bij besluit van 29 augustus 2018) en 13 juli 2018 (de primaire besluiten 4, 5 en 6) heeft verweerder het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) op schrift gesteld.
Eiser heeft verweerder op 10 januari 2019 in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn bezwaren is beslist.
Met een besluit op bezwaar van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 1 tot en met 6 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 5 maart 2019 zes afzonderlijke beroepen ingesteld.
Eiser heeft verder op 21 juni 2019 beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een dwangsombesluit te nemen als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Met een besluit van 24 juli 2019 heeft verweerder een dwangsombesluit genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [de personen] . Het beroep is gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser geregistreerd onder de nummers 18/7046, 19/1582, 19/1583 en 19/2614. In deze zaken heeft de rechtbank vandaag eveneens uitspraak gedaan.
Overwegingen
Inleiding
1.1. Dier- en plantsoorten in het wild die (mede) door handel worden bedreigd met uitsterven, hebben een beschermde status gekregen op grond van het CITES-verdrag. [1]
Dit verdrag is in de Europese Unie uitgewerkt in de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 (de Basisverordening) en de Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 (de Uitvoeringsverordening). Het doel van de Basisverordening is om in het wild levende dieren- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de bepalingen van de Basisverordening. [2] De Nederlandse wetgever heeft de ‘Europese CITES-regelgeving’ neergelegd in de Wnb en verder uitgewerkt in het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming.
1.2. In de Basisverordening zijn de dier- en plantsoorten aangewezen die Europees beschermd zijn. Hierbij zijn de soorten onderverdeeld in Bijlage A tot en met D, waarbij de Bijlage A soorten het strengst beschermd zijn. De [diersoorten] staan genoemd in Bijlage B van de Basisverordening.

Ten aanzien van de exemplaren van de [diersoort 1]

Wat er aan deze zaken vooraf ging
2.1.
Uit de overgelegde stukken volgt dat eiser op 10 maart 2018 zes exemplaren van de [diersoort 1] heeft overgenomen van [de persoon 1] uit Duitsland. [de persoon 1] heeft in maart 2013 één exemplaar overgenomen van [de persoon 2] uit Zwitserland en twee exemplaren op 13 september 2014. De nakomelingen geboren in 2017 heeft [de persoon 1] gefokt.
2.2.
Eiser heeft op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een CITES-uitvoervergunning voor zes exemplaren op grond van artikel 5 van de Basisverordening. Eiser beoogt de exemplaren te exporteren naar Japan. Eiser heeft op het aanvraagformulier ten aanzien van de oorsprong van de dieren verklaard dat de dieren in gevangenschap gefokt zijn.
2.3.
Met het primaire besluit van 4 juni 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de legale afkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen dit besluit op 4 juli 2018 bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 22 juni 2018 heeft een inspectie plaatsgevonden bij eiser. Eiser verklaarde in eerste instantie dat hij houder was van de exemplaren voor een klant, later dat hij eigenaar was. De zes exemplaren die hij had verkregen van [de persoon 1] waren doodgegaan en vernietigd. Van de zes die zijn verkregen op 10 maart 2018 is er maar één opgegeven als overleden op 16 maart 2018. In het bedrijf worden vervolgens wel drie levende en een overleden exemplaar aangetroffen afkomstig van [de persoon 1] .
2.5.
Met het besluit van 22 juni 2018 heeft verweerder het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van de Wnb, in die zin dat de zes aangetroffen exemplaren zijn meegevoerd en opgeslagen, op schrift gesteld. De grondslag van het besluit is dat eiser de exemplaren onrechtmatig heeft overgenomen en daardoor onrechtmatig in zijn bezit heeft. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie omdat de legale herkomst van de exemplaren niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.6.
Eiser heeft verweerder op 10 januari 2019 in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het aan de administratieve instantie van Nederland is om te bepalen of de legale herkomst is aangetoond. De stelling van eiser dat de legale herkomst van de exemplaren van de [diersoort 1] is aangetoond, dat deze afkomstig zijn van het [eiland] en dat daarmee geen in- en uitvoervergunning nodig is volgt verweerder niet. Uit de “proof of origin” en de Bescheinigung zur Abgabe von Tieren nach EG-Artenschutzverordnung volgt dat [de persoon 1] , van wie eiser de exemplaren heeft overgenomen, de exemplaren heeft verkregen van [kweker] in Zwitserland. Zwitserland ligt buiten de Europese Unie (EU) en is een zogenaamd derde land. Om die reden is voor exemplaren die uit Zwitserland komen een in- en uitvoervergunning vereist. Uit een e-mailbericht van de administratieve instantie van Duitsland in Hannover blijkt dat Duitsland de legale herkomst niet kan bevestigen. [diersoort 1] komt van nature niet voor op [eiland] , maar op de [eilanden] die onderdeel zijn van Mauritius. Mauritius is geen EU-land en ligt ook niet in de ultraperifere zone van de EU, maar is een derde land. Er is derhalve een in- en uitvoervergunning nodig. Die is door eiser niet overgelegd. De legale herkomst van de exemplaren is dan ook niet aangetoond. Er is spoedbestuursdwang toegepast omdat eiser zelf niet in staat was om de begane overtreding te herstellen.
4. Eiser kan zich niet vinden in dit besluit en heeft daarom beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank zal hierna ingaan op de argumenten van eiser.
Ten aanzien van de weigering van de uitvoervergunning
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening is het verboden om exemplaren van soorten die op de B-lijst staan te verkopen, behalve als ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die exemplaren verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
5.2.
Een uitvoervergunning mag alleen worden afgegeven indien de aanvrager aan de hand van documenten staaft dat de exemplaren zijn verkregen overeenkomstig de vigerende wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort. [3]
5.3.
Voor in gevangenschap geboren en gefokte exemplaren zijn criteria vastgesteld aan de hand waarvan moet worden uitgemaakt of een exemplaar in gevangenschap geboren en gefokt is. [4] Deze criteria staan in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening.
5.4.
In artikel 26 van de Uitvoeringsverordening is bepaald dat de aanvrager van een uitvoervergunning een daartoe bestemd aanvraagformulier indient bij de administratieve instantie van de lidstaat waar de exemplaren zich bevinden en bewijsstukken aanlevert die die instantie noodzakelijk acht om te kunnen vaststellen of op grond van artikel 5 van de Uitvoeringsverordening een vergunning of een certificaat moet worden afgegeven. Als er documenten worden overgelegd, controleert de administratieve instantie de geldigheid van de documenten, zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat. Als er geen documenten worden overgelegd bepaalt de administratie instantie zo nodig in overleg met een administratieve instantie van een andere lidstaat, of de voor uitvoer bestemde exemplaren wettig in de Gemeenschap zijn binnengebracht of verworven.
Beoordeling door de rechtbank
6. In geschil is de vraag hoe de Verordeningen moeten worden toegepast.
7. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 54 van de Uitvoeringsverordening blijkt dat voor het aantonen van de legale verwerving van de exemplaren waar de aanvraag voor een uitvoervergunning op ziet, ook is vereist dat de legale herkomst van de ouderdieren wordt aangetoond. Dit blijkt uit de leden 2 tot en met 4 van artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. Dit artikel geldt in alle lidstaten en heeft rechtstreekse werking. In de Richtsnoeren van de Commisie [5] staat verduidelijkt hoe - onder meer - de legale verwerving van de levende exemplaren van de in bijlage B van de Basisverordening genoemde diersoorten moet worden aangetoond. Daarin staat - onder meer - dat door de verkoper aan de koper documenten worden verstrekt met informatie over het kweekmateriaal. De stelling van eiser inhoudende dat verweerder niet bevoegd was om onderzoek naar de herkomst van de dieren uit te breiden naar de (voor)ouders van deze exemplaren en dat er sprake is van een striktere nationale regel die verdergaat dan de hiervoor genoemde geharmoniseerde Europese regelgeving en er sprake is van een willekeurige administratie volgt de rechtbank daarom niet. Die stelling vindt geen steun in artikel 54 van de Uitvoeringsverordening. Verweerder was dus bevoegd om onderzoek te doen naar de legale herkomst van de ouderdieren van de exemplaren die eiser wenst uit te voeren.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een Zuchtbeleg (fokbewijs) van 10 maart 2018 heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zes exemplaren heeft verkregen van [de persoon 1] in Duitsland. Dit Zuchtbeleg bevat geen informatie over de legale herkomst van de ouderdieren. Verweerder heeft vervolgens om tot een zorgvuldig oordeel te komen overleg gehad met de administratieve instantie van Duitsland. Uit de verkregen informatie blijkt de legale herkomst van de ouderdieren niet. Volgens de administratieve instantie van Duitsland verkreeg [de persoon 1] zijn eerste exemplaar in 2013 uit Zwitserland zonder CITES-vergunning. Tot nu toe is er slechts één aanvraag geweest voor de import van een [diersoort 1] uit Zwitserland en die is afgewezen. Omdat [de persoon 1] zegt dat hij drie exemplaren heeft verkregen van [de persoon 2] uit Zwitserland en van die dieren niet is aangetoond dat die legaal Duitsland zijn binnengekomen kan ook van de nakomelingen niet de legale herkomst worden vastgesteld. De omstandigheid dat deze informatie is gebaseerd op een e-mailbericht van de administratieve instantie van Duitsland van 21 augustus 2018, de e-mail niet is genoemd in het bestreden besluit en niet eerder dan bij het verweerschrift aan eiser is verstrekt, maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Op verweerder rust niet de verplichting om deze e-mail in het bestreden besluit te noemen, dan wel deze als bijlage bij het bestreden besluit aan eiser te zenden. Omdat de e-mail van 21 augustus 2018 bij het verweerschrift van 3 oktober 2019 is gevoegd heeft eiser daar tijdig voor de zitting kennis van kunnen nemen en is hij niet in zijn belangen geschaad.
9. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van de exemplaren af te wijzen.
Tussenconclusie
10. Het beroep slaagt niet.
Ten aanzien van de spoedbestuursdwang
11. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat eiser tegen het spoedbestuursdwangbesluit geen bezwaar heeft gemaakt. Door een omissie heeft verweerder in het bestreden besluit aangenomen dat er door eiser wel bezwaar was gemaakt en heeft dit bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard.
12. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bezwaarschrift bevindt gericht tegen dit besluit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wel (tijdig) bezwaar heeft gemaakt.
13. Omdat niet is gebleken dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit en niet is gebleken dat hem dat redelijkerwijs niet kan worden verweten, kon hij hiertegen geen beroep in stellen. [6]
Tussenconclusie
14. Het beroep is niet-ontvankelijk.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Ten aanzien van de exemplaren van de [diersoort I]

Wat er aan deze zaken vooraf ging
15. De tien exemplaren van de [diersoort I] zijn door eiser op 10 maart 2018 gekocht van [de persoon 3] uit Duitsland. [de persoon 3] heeft de exemplaren, samen met nog een elfde exemplaar op 19 maart 2016 gekocht van [de persoon 4] uit Duitsland. Van deze elf dieren zijn er drie op 11 september 2010 gekocht door [de persoon 4] van [de persoon 5] uit Polen. De overige acht dieren zijn door [de persoon 4] gefokt met de drie ouderdieren gekocht van [de persoon 5] .
16. Eiser heeft op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een CITES-uitvoervergunning van de tien exemplaren op grond van artikel 5 van de Basisverordening. Eiser beoogt de exemplaren te exporteren naar Japan. Eiser heeft op het aanvraagformulier ten aanzien van de oorsprong van de dieren verklaard dat de dieren in gevangenschap gefokt zijn.
17. Met het primaire besluit van 12 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de legale afkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
18. Op 13 juli 2018 heeft een inspectie plaatsgevonden bij eiser. In het bedrijf zijn de tien exemplaren aangetroffen.
19. Met het besluit van 13 juli 2018 heeft verweerder het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van de Wnb, in die zin dat de tien aangetroffen exemplaren zijn meegevoerd en opgeslagen, op schrift gesteld. De grondslag van het besluit is dat eiser de exemplaren onrechtmatig heeft overgenomen en daardoor onrechtmatig in zijn bezit heeft. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie omdat de legale herkomst van de exemplaren niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
20. Eiser heeft verweerder op 10 januari 2019 in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.
21. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. De legale afkomst van de exemplaren is niet aangetoond omdat [de persoon 5] de dieren nooit heeft aangemeld en er geen veterinaire certificaten zijn afgegeven aan [de persoon 5] voor de exemplaren, hetgeen in strijd is met de Poolse wetgeving. De koppeling tussen de ouderdieren en de nakomelingen kan niet worden gelegd. De Poolse administratieve instantie is er niet geslaagd om de kweker te achterhalen, omdat diens verblijfplaats onbekend is. De beschikbare documenten geven vrijwel geen informatie over de herkomst van de exemplaren. Er bestaat twijfel over de verklaring van de deelstaat Hessen van 11 april 2018, waarin staat dat [de persoon 3] de exemplaren mag verhandelen. De inhoud van de verklaring wordt niet bevestigd door Duitse overkoepelende administratieve instantie. Door de Duitse overkoepelende administratieve instantie is eerder in september 2016 geen uitvoervergunning verleend voor deze exemplaren aan [de persoon 3] omdat de Poolse administratieve instantie de legale herkomst van de dieren niet kon bevestigen. Daardoor bestaat er gerede twijfel aan de herkomst van de exemplaren. Er is spoedbestuursdwang toegepast omdat de overtreding niet zelf door eiser kon worden hersteld.
22. Eiser kan zich niet vinden in de bestreden besluiten en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank zal hierna ingaan op de argumenten van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de uitvoervergunning
23. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij hiervoor heeft overwogen in de overweging 5.1 tot en met 7.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een zogenaamd Cites B-statement heeft overgelegd, inhoudende dat eiser op 10 maart 2018 tien dieren heeft gekocht van [de persoon 3] in Duitsland. Verder heeft eiser overgelegd een verklaring van Regierungspräsidium Kassel (deelstaat Hessen) van 23 oktober 2014 aan [de persoon 4] , met bijlage, waarin een melding wordt bevestigd, acht Zuchtbelegen, een Erklärung über die Herkunft von Tieren von besonders geschutzten Arten van 19 maart 2016 met betrekking tot de overdracht van [de persoon 4] aan [de persoon 3] van drie dieren geboren in mei 1998, die gehouden worden door [de persoon 4] vanaf 11 september 2010 en afkomstig zijn van [de persoon 5] in Polen en acht nakomelingen.
25. Op grond van artikel 26, zesde lid en/of negende lid van de Uitvoeringsverordening heeft verweerder de overgelegde documenten in overleg met de administratieve instantie van Duitsland gecontroleerd.
26. In artikel 13 van de Basisverordening is bepaald dat iedere lidstaat een administratieve hoofdinstantie aanwijst die belast wordt met de uitoefening van de Verordening. Uit de informatie die verweerder van de Duitse overkoepelende administratieve instantie heeft ontvangen blijkt dat de Duitse administratieve instantie de legale herkomst van de dieren afkomstig uit Polen niet kan vaststellen en om die reden eerder een uitvoervergunning die door [de persoon 3] was aangevraagd heeft geweigerd. Op grond van artikel 5, vierde lid, onder a van de Basisverordening dient Nederland de eerdere afwijzing van de aanvraag door Duitsland te erkennen, wat ook is gebeurd. [7] Aan de bevestiging van de registratie van [de persoon 3] door deelstaat Hessen in de brief van 11 april 2018 kan daarom niet de waarde worden gehecht die eiser wenst. Bovendien wordt in deze brief zelf aangegeven dat de registratie in het databestand ‘slechts’ plaatsvindt op basis van eigen meldingen van de houder van de dieren. Ook gelet daarop en op het feit dat in de brief verder niet inhoudelijk wordt ingegaan op de legale herkomst van de dieren wordt hieraan voorbijgegaan. De eerdere afwijzing van de aanvraag voor een uitvoervergunning door de overkoepelende administratieve instantie van Duitsland met betrekking tot deze exemplaren uit Polen leidt daarom tot de conclusie dat ook bij onderhavige aanvraag de legale herkomst van daarvan niet is aangetoond.
27. Eiser handelt dus in strijd met artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening omdat hij tien exemplaren heeft aangekocht/verworven voor commerciële doeleinden en in bezit heeft met het oog op verkoop en niet is aangetoond dat de exemplaren verkregen werden overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van wilde flora en fauna.
Tussenconclusie
28. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van de exemplaren af te wijzen. Het beroep slaagt niet.
Ten aanzien van de spoedbestuursdwang
29. In geschil is de vraag is of eiser artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening heeft overtreden en of verweerder bevoegd was tot toepassing van spoedbestuursdwang.
Juridisch kader
30. Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wnb geeft aan verweerder een bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb. In dat artikellid is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van verordeningen van de Europese Unie. In de ministeriële regeling, te weten in artikel 3.14, aanhef en onderdeel a, van de Regeling natuurbescherming, is onder andere artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Basisverordening aangewezen als zo’n voorschrift. Op grond van artikel 5.29, eerste lid, kan verweerder als de toepassing van bestuursdwang dit vergt zaken meevoeren en opslaan. Op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Beoordeling door de rechtbank
31. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening verboden is om exemplaren die opgenomen zijn in bijlage B van de Basisverordening - onder meer - in het bezit te hebben met het oog op verkoop behalve als ten genoegen van - in dit geval - de Nederlandse bevoegde autoriteit de legale herkomst van die exemplaren is aangetoond.
32. Vaststaat dat eiser de legale herkomst van de exemplaren die hij in zijn bezit heeft en wil exporteren, niet ten genoegen van de Nederlandse administratieve instantie heeft aangetoond op het moment dat aan hem de last onder bestuursdwang is opgelegd. Er was dus sprake van overtreding van artikel 8, eerste lid in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening. De omstandigheid dat verweerder nog bezig was om een onderzoek te doen naar de legale herkomst van de dieren maakt dat niet anders, omdat de verplichting om de legale herkomst aan te tonen op eiser rust. Er was dus sprake van een overtreding waartegen verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
33. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift verweerder in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
34. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concreet zich op legalisatie bestond. Van de door eiser overgelegde documenten is de geldigheid onderzocht in overleg met de administratieve instanties van Polen en Duitsland. De rechtbank verwijst daartoe naar wat hiervoor ten aanzien van de weigering van de uitvoervergunning is overwogen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de legale herkomst van de dieren alsnog kan aantonen.
Gelet op wat er hiervoor ten aanzien van de uitvoervergunning is overwogen bestaat er geen concreet zicht op legalisatie. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is niet gebleken.
35. Eiser voert aan dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om zelf maatregelen te treffen om spoedbestuursdwang te voorkomen. Verder had verweerder kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij spoedbestuursdwang heeft toegepast. De reden daarvoor was volgens verweerder dat er sprake was van verduisteringsgevaar. De exemplaren vertegenwoordigen een grote waarde, zijn niet gemerkt en klein en daardoor makkelijk te vervoeren en te verhandelen. Verder speelde een rol dat dat eiser niet de eigenaar maar de houder van de dieren is en dat eiser bij eerdere controles herhaaldelijk dieren niet kon tonen omdat deze volgens hem overleden zou zijn. Dat is voor verweerder echter niet te controleren. Er is geen regelgeving op grond waarvan verweerder een bewaarplicht van dode dieren kan afdwingen.
Tussenconclusie
37. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet daarop op het standpunt kunnen stellen dat de situatie op dat moment dermate ernstig was dat acuut optreden geboden was. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang, en derhalve zonder een voorafgaande termijn voor eiser om zelf nog maatregelen te nemen, handhavend op te treden. Het beroep slaagt niet.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------

Ten aanzien van de exemplaren van de [diersoort II]

Wat er aan deze zaak vooraf ging
38. Eiser heeft op 3 juni 2018 drie exemplaren, geboren op 20 januari 2018, gekocht van [de persoon 6] ) in het Verenigd Koninkrijk (VK). De ouderdieren van die exemplaren, geboren op 13 juli 2013, zijn volgens hem gefokt door [de persoon 7] en op 10 september 2013 overgedragen aan [de persoon 6] . De grootouderdieren zijn in 2010 respectievelijk 2005 geboren en op 10 september 2012 in Duitsland door [de persoon 8] overgedragen aan [de persoon 7] .
39. Eiser heeft op 5 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een CITES-uitvoervergunning voor de drie exemplaren op grond van artikel 5 van de Basisverordening. Eiser beoogt de exemplaren te exporteren naar de Verenigde Staten. Eiser heeft op het aanvraagformulier ten aanzien van de oorsprong van de dieren verklaard dat de dieren in gevangenschap gefokt zijn.
40. Met het primaire besluit van 26 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de legale afkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
41. Op 22 juni 2018 heeft er een inspectie bij eiser plaatsgevonden. Op het bedrijf van eiser worden drie [dieren] aangetroffen, waarvan twee van [diersoort 2] en één gewone [dier] . [diersoort 2] komt alleen voor in Australië en is daarbuiten erg zeldzaam. Het is niet mogelijk om zonder een kruising van een dier met [diersoort 2] dit kleurpatroon te krijgen. Ergens in de keten van de genoemde drie dieren heeft zich dus [dier] met de [diersoort 2] bevonden. Eiser heeft tijdens de inspectie verklaard dat hij houder is van de dieren. De eigenaar is een Amerikaan die de dieren rechtstreeks van [de persoon 6] heeft gekocht. De Amerikaan zou de dieren op een reptielenbeurs in Houten hebben gekocht van [de persoon 6] .
42. Met het besluit van 10 augustus 2018 (gewijzigd op 29 augustus 2018) heeft verweerder het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van de Wnb, in die zin dat de drie aangetroffen exemplaren zijn meegevoerd en opgeslagen, op schrift gesteld. De grondslag van het besluit is dat eiser de exemplaren onrechtmatig heeft overgenomen en daardoor onrechtmatig in zijn bezit heeft. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie omdat de legale herkomst van de exemplaren niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
43. Eiser heeft verweerder op 10 januari 2019 in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.
44. Met het besluit op bezwaar van 1 februari 2019 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat de volledige keten van overdrachten inzichtelijk wordt gemaakt. Bij eiser zijn exemplaren van [diersoort 2] aangetroffen. Dit zijn nakomelingen of exemplaren van een zeer beperkte populatie in Australië. De genetische code voor de kleurstelling komt niet bij andere [diersoort II] voor. [de persoon 6] heeft zelf aangegeven dat hij nooit exemplaren van [diersoort 2] van de [diersoort II] heeft gehad in de periode van 2013-2014. De legale herkomst van exemplaren van [diersoort 2] is dus niet aangetoond. Uit navraag bij de Duitse administratieve instantie volgt daarnaast ook dat de legale herkomst van de van [de persoon 6] verkregen exemplaren niet kan worden aangetoond. Uit een e-mail van 4 december 2018 van de Duitse administratieve instantie volgt ook dat er geen registratie van een overdracht van exemplaren naar het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden en dat de legale overdracht van [de persoon 7] aan [de persoon 6] niet kan worden bevestigd. [de persoon 7] betwist dat hij exemplaren van de reguliere variant of [diersoort 2] heeft overgedragen aan een ingezetene van het Verenigd Koninkrijk en ook niet aan [de persoon 6] . Er is spoedbestuursdwang toegepast omdat de overtreding niet zelf door eiser kon worden hersteld.
45. Eiser kan zich niet vinden in deze besluiten en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank zal hierna ingaan op de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de uitvoervergunning
46. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij hiervoor heeft overwogen in de overweging 5.1 tot en met 7.
47. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een Certificate of Origin/Breeders Certificate/Hatch Certificate (hierna overdrachtsverklaring) heeft overgelegd waarin staat vermeld dat hij drie exemplaren, die in gevangenschap zouden zijn geboren, op 3 juni 2018 heeft gekocht van [de persoon 6] in het VK. De overdrachtsverklaring bevat geen informatie over de (legale) herkomst van de ouderdieren. In bezwaar heeft eiser een Breed document van 10 september 2013 overgelegd waaruit blijkt dat [de persoon 7] drie exemplaren heeft gekweekt, een Herkunftsnachtweis/Züchterbescheinigung met betrekking tot de overdracht van [de persoon 8] aan [de persoon 7] van 10 september 2012 en een Zuchtbeleg van [de persoon 8] aan [de persoon 7] , een Bescheinigung certificate van 18 november 2005 afgegeven door Krelsverwaltung Birkenfeld, een registratieoverzicht en een rapport met betrekking tot een inspectie bij [de persoon 6] op 20 oktober 2018 van het Animal & Plant Health Agency CITES team (APHA).
48. Op grond van artikel 26, zesde en/of negende lid van de Uitvoeringsverordening heeft verweerder de overgelegde documenten in overleg met de administratieve instantie van het VK gecontroleerd en overleg gevoerd. Uit de verkregen informatie blijkt de legale herkomst van de dieren niet. In het rapport van de inspectie van het APHA bij [de persoon 6] van 20 oktober 2018 staat daar geen informatie over. Uit dit rapport blijkt dat de niet geordende administratie van [de persoon 6] niet is onderzocht. De stelling van eiser dat uit het APHA-rapport blijkt dat de exemplaren rechtmatig in het VK in het handelsverkeer zijn gebracht volgt de rechtbank niet.
49. Verweerder heeft tevens overleg gevoerd met de Duitse administratieve instantie. De stelling van eiser dat verweerder daartoe niet bevoegd was en uitsluitend advies mocht vragen aan de administratieve instantie van het VK, volgt de rechtbank niet. Dit volgt niet uit de door eiser genoemde rechtsoverweging 74 van het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009 in de zaak C-100/08. Dit arrest ziet immers op de situatie waarin vaststond dat de exemplaren van een soort rechtmatig in de handel waren gebracht in een andere lidstaat, maar dit door de Belgische autoriteiten niet werd erkend. In die situatie is - zo blijkt uit rechtsoverweging 74 - de administratieve instantie van de lidstaat van herkomst en niet ook de administratie instantie van de lidstaat van bestemming de bevoegde administratieve instantie ten genoegen van wie moet worden aangetoond dat de dieren in gevangenschap zijn geboren. Die situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Het VK heeft immers niet bevestigd dat de ouderdieren in het VK in gevangenschap zijn geboren.
50. Omdat uit de door eiser overgelegde documenten bleek dat de (groot)ouderdieren afkomstig waren uit Duitsland, was verweerder bevoegd om op grond van artikel 26, zesde en/of negende lid, van de Uitvoeringsverordening overleg te voeren met de Duitse administratieve instantie. De Duitse administratieve instantie kon de legale herkomst van de exemplaren niet bevestigen.
51. Eiser handelt dus in strijd met artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening omdat hij drie exemplaren heeft aangekocht/verworven voor commerciële doeleinden en in bezit heeft met het oog op verkoop en niet is aangetoond dat de exemplaren verkregen werden overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van wilde flora en fauna.
52. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van drie exemplaren van de [diersoort II] af te wijzen.
Tussenconclusie
53. Het beroep slaagt niet.
Ten aanzien van de spoedbestuursdwang
54. In geschil is de vraag is of eiser artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening heeft overtreden en of verweerder bevoegd was tot toepassing van spoedbestuursdwang.
Beoordeling door de rechtbank
55. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij hiervoor heeft overwogen in de overweging 30 tot en met 33.
56. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concreet zich op legalisatie bestond. Van de door eiser overgelegde documenten is de geldigheid onderzocht in overleg met de administratieve instanties van het VK en Duitsland. De rechtbank verwijst daartoe naar wat hiervoor ten aanzien van de weigering van de uitvoervergunning is overwogen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de legale herkomst van de dieren alsnog kan aantonen.
Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is niet gebleken.
57. Eiser voert aan dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om zelf maatregelen te treffen om spoedbestuursdwang te voorkomen. Verder had verweerder kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel.
58. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij spoedbestuursdwang heeft toegepast. De reden daarvoor was volgens verweerder dat er sprake was van verduisteringsgevaar. De exemplaren vertegenwoordigen een grote waarde, zijn niet gemerkt en klein en daardoor makkelijk te vervoeren en te verhandelen. Verder speelde een rol dat eiser niet de eigenaar maar de houder van de dieren is en dat eiser bij eerdere controles herhaaldelijk dieren niet kon tonen omdat deze volgens hem overleden zouden zijn. Dat is voor verweerder echter niet te controleren. Er is geen regelgeving op grond waarvan verweerder een bewaarplicht van dode dieren kan afdwingen.
59. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet daarop op het standpunt kunnen stellen dat de situatie op dat moment dermate ernstig was dat acuut optreden geboden was. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang, en derhalve zonder een voorafgaande termijn voor eiser om zelf nog maatregelen te nemen, handhavend op te treden.
Tussenconclusie
60. Het beroep slaagt niet.
Conclusie en slotopmerkingen
61. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gericht tegen het toepassen van spoedbestuursdwang ten aan zien van de exemplaren van de [diersoort 1] niet-ontvankelijk en de overige beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
Voor een proceskostenvergoeding dan wel vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser gericht tegen het toepassen van spoedbestuursdwang ten aanzien van de exemplaren van de [diersoort 1] niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. C.A.E. Wijnker, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier - en plantensoorten, van 3 maart 1973 (Washington), Trb. 1975, 23.
2.Artikel 1 van de Basisverordening.
3.Artikel 5, vierde lid, in samenhang met het tweede lid, onder b van de Basisverordening.
4.Artikel 7, eerste lid, onder c van de Basisverordening in samenhang met hoofdstuk XIII van de Uitvoeringsverordening.
5.Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren – Bewijs van legale verwerving voor levende dieren van in bijlage B genoemde diersoorten, Publicatieblad van de Europese Unie van 21 maart 2019, C-107/2.
6.Zie artikel 6:13 van de Awb.
7.Zie ook rechtsoverweging 74 van het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2009 in de zaak C-100/08.