Ten aanzien van de exemplaren van de [diersoort I]
Wat er aan deze zaken vooraf ging
15. De tien exemplaren van de [diersoort I] zijn door eiser op 10 maart 2018 gekocht van [de persoon 3] uit Duitsland. [de persoon 3] heeft de exemplaren, samen met nog een elfde exemplaar op 19 maart 2016 gekocht van [de persoon 4] uit Duitsland. Van deze elf dieren zijn er drie op 11 september 2010 gekocht door [de persoon 4] van [de persoon 5] uit Polen. De overige acht dieren zijn door [de persoon 4] gefokt met de drie ouderdieren gekocht van [de persoon 5] .
16. Eiser heeft op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een CITES-uitvoervergunning van de tien exemplaren op grond van artikel 5 van de Basisverordening. Eiser beoogt de exemplaren te exporteren naar Japan. Eiser heeft op het aanvraagformulier ten aanzien van de oorsprong van de dieren verklaard dat de dieren in gevangenschap gefokt zijn.
17. Met het primaire besluit van 12 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de legale afkomst van de dieren onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
18. Op 13 juli 2018 heeft een inspectie plaatsgevonden bij eiser. In het bedrijf zijn de tien exemplaren aangetroffen.
19. Met het besluit van 13 juli 2018 heeft verweerder het besluit om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens overtreding van de Wnb, in die zin dat de tien aangetroffen exemplaren zijn meegevoerd en opgeslagen, op schrift gesteld. De grondslag van het besluit is dat eiser de exemplaren onrechtmatig heeft overgenomen en daardoor onrechtmatig in zijn bezit heeft. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie omdat de legale herkomst van de exemplaren niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
20. Eiser heeft verweerder op 10 januari 2019 in gebreke gesteld omdat niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.
21. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. De legale afkomst van de exemplaren is niet aangetoond omdat [de persoon 5] de dieren nooit heeft aangemeld en er geen veterinaire certificaten zijn afgegeven aan [de persoon 5] voor de exemplaren, hetgeen in strijd is met de Poolse wetgeving. De koppeling tussen de ouderdieren en de nakomelingen kan niet worden gelegd. De Poolse administratieve instantie is er niet geslaagd om de kweker te achterhalen, omdat diens verblijfplaats onbekend is. De beschikbare documenten geven vrijwel geen informatie over de herkomst van de exemplaren. Er bestaat twijfel over de verklaring van de deelstaat Hessen van 11 april 2018, waarin staat dat [de persoon 3] de exemplaren mag verhandelen. De inhoud van de verklaring wordt niet bevestigd door Duitse overkoepelende administratieve instantie. Door de Duitse overkoepelende administratieve instantie is eerder in september 2016 geen uitvoervergunning verleend voor deze exemplaren aan [de persoon 3] omdat de Poolse administratieve instantie de legale herkomst van de dieren niet kon bevestigen. Daardoor bestaat er gerede twijfel aan de herkomst van de exemplaren. Er is spoedbestuursdwang toegepast omdat de overtreding niet zelf door eiser kon worden hersteld.
22. Eiser kan zich niet vinden in de bestreden besluiten en heeft daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank zal hierna ingaan op de argumenten van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de uitvoervergunning
23. De rechtbank verwijst allereerst naar wat zij hiervoor heeft overwogen in de overweging 5.1 tot en met 7.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag een zogenaamd Cites B-statement heeft overgelegd, inhoudende dat eiser op 10 maart 2018 tien dieren heeft gekocht van [de persoon 3] in Duitsland. Verder heeft eiser overgelegd een verklaring van Regierungspräsidium Kassel (deelstaat Hessen) van 23 oktober 2014 aan [de persoon 4] , met bijlage, waarin een melding wordt bevestigd, acht Zuchtbelegen, een Erklärung über die Herkunft von Tieren von besonders geschutzten Arten van 19 maart 2016 met betrekking tot de overdracht van [de persoon 4] aan [de persoon 3] van drie dieren geboren in mei 1998, die gehouden worden door [de persoon 4] vanaf 11 september 2010 en afkomstig zijn van [de persoon 5] in Polen en acht nakomelingen.
25. Op grond van artikel 26, zesde lid en/of negende lid van de Uitvoeringsverordening heeft verweerder de overgelegde documenten in overleg met de administratieve instantie van Duitsland gecontroleerd.
26. In artikel 13 van de Basisverordening is bepaald dat iedere lidstaat een administratieve hoofdinstantie aanwijst die belast wordt met de uitoefening van de Verordening. Uit de informatie die verweerder van de Duitse overkoepelende administratieve instantie heeft ontvangen blijkt dat de Duitse administratieve instantie de legale herkomst van de dieren afkomstig uit Polen niet kan vaststellen en om die reden eerder een uitvoervergunning die door [de persoon 3] was aangevraagd heeft geweigerd. Op grond van artikel 5, vierde lid, onder a van de Basisverordening dient Nederland de eerdere afwijzing van de aanvraag door Duitsland te erkennen, wat ook is gebeurd.Aan de bevestiging van de registratie van [de persoon 3] door deelstaat Hessen in de brief van 11 april 2018 kan daarom niet de waarde worden gehecht die eiser wenst. Bovendien wordt in deze brief zelf aangegeven dat de registratie in het databestand ‘slechts’ plaatsvindt op basis van eigen meldingen van de houder van de dieren. Ook gelet daarop en op het feit dat in de brief verder niet inhoudelijk wordt ingegaan op de legale herkomst van de dieren wordt hieraan voorbijgegaan. De eerdere afwijzing van de aanvraag voor een uitvoervergunning door de overkoepelende administratieve instantie van Duitsland met betrekking tot deze exemplaren uit Polen leidt daarom tot de conclusie dat ook bij onderhavige aanvraag de legale herkomst van daarvan niet is aangetoond.
27. Eiser handelt dus in strijd met artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening omdat hij tien exemplaren heeft aangekocht/verworven voor commerciële doeleinden en in bezit heeft met het oog op verkoop en niet is aangetoond dat de exemplaren verkregen werden overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van wilde flora en fauna.
28. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen was verweerder bevoegd de aanvraag om verlening van een CITES-Uitvoervergunning voor de export van de exemplaren af te wijzen. Het beroep slaagt niet.
Ten aanzien van de spoedbestuursdwang
29. In geschil is de vraag is of eiser artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, van de Basisverordening heeft overtreden en of verweerder bevoegd was tot toepassing van spoedbestuursdwang.
30. Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wnb geeft aan verweerder een bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 3.37, eerste lid, van de Wnb. In dat artikellid is bepaald dat het verboden is te handelen in strijd met de bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van verordeningen van de Europese Unie. In de ministeriële regeling, te weten in artikel 3.14, aanhef en onderdeel a, van de Regeling natuurbescherming, is onder andere artikel 8, eerste en vijfde lid, van de Basisverordening aangewezen als zo’n voorschrift. Op grond van artikel 5.29, eerste lid, kan verweerder als de toepassing van bestuursdwang dit vergt zaken meevoeren en opslaan. Op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Beoordeling door de rechtbank
31. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening verboden is om exemplaren die opgenomen zijn in bijlage B van de Basisverordening - onder meer - in het bezit te hebben met het oog op verkoop behalve als ten genoegen van - in dit geval - de Nederlandse bevoegde autoriteit de legale herkomst van die exemplaren is aangetoond.
32. Vaststaat dat eiser de legale herkomst van de exemplaren die hij in zijn bezit heeft en wil exporteren, niet ten genoegen van de Nederlandse administratieve instantie heeft aangetoond op het moment dat aan hem de last onder bestuursdwang is opgelegd. Er was dus sprake van overtreding van artikel 8, eerste lid in samenhang met het vijfde lid van de Basisverordening. De omstandigheid dat verweerder nog bezig was om een onderzoek te doen naar de legale herkomst van de dieren maakt dat niet anders, omdat de verplichting om de legale herkomst aan te tonen op eiser rust. Er was dus sprake van een overtreding waartegen verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
33. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift verweerder in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van verweerder worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
34. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er concreet zich op legalisatie bestond. Van de door eiser overgelegde documenten is de geldigheid onderzocht in overleg met de administratieve instanties van Polen en Duitsland. De rechtbank verwijst daartoe naar wat hiervoor ten aanzien van de weigering van de uitvoervergunning is overwogen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de legale herkomst van de dieren alsnog kan aantonen.
Gelet op wat er hiervoor ten aanzien van de uitvoervergunning is overwogen bestaat er geen concreet zicht op legalisatie. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is niet gebleken.
35. Eiser voert aan dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om zelf maatregelen te treffen om spoedbestuursdwang te voorkomen. Verder had verweerder kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij spoedbestuursdwang heeft toegepast. De reden daarvoor was volgens verweerder dat er sprake was van verduisteringsgevaar. De exemplaren vertegenwoordigen een grote waarde, zijn niet gemerkt en klein en daardoor makkelijk te vervoeren en te verhandelen. Verder speelde een rol dat dat eiser niet de eigenaar maar de houder van de dieren is en dat eiser bij eerdere controles herhaaldelijk dieren niet kon tonen omdat deze volgens hem overleden zou zijn. Dat is voor verweerder echter niet te controleren. Er is geen regelgeving op grond waarvan verweerder een bewaarplicht van dode dieren kan afdwingen.
37. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet daarop op het standpunt kunnen stellen dat de situatie op dat moment dermate ernstig was dat acuut optreden geboden was. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om door middel van spoedeisende bestuursdwang, en derhalve zonder een voorafgaande termijn voor eiser om zelf nog maatregelen te nemen, handhavend op te treden. Het beroep slaagt niet.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------