ECLI:NL:RBAMS:2019:953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
13/751909-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 20 november 2018 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd volgens het Belgische recht. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije, heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Turkse nationaliteit bezit. Tijdens de openbare zitting op 22 januari 2019 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn illegale handel in verdovende middelen en georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, omdat hij al tien jaar een verblijfsvergunning heeft en zijn gezin in Nederland woont. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij slechts een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de detentieomstandigheden in Belgische gevangenissen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751909-18
RK-nummer: 18/8747
Datum uitspraak: 5 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2018 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van onderzoeksrechter Bie Melis (2017/162). Uit
Form Ablijkt dat het aanhoudingsmandaat van 7 juni 2018 dateert.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 18, te weten:
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
18) georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

5.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijk gesteld met een Nederlander. Hij heeft al 10 jaar een verblijfsvergunning en zijn vrouw en kinderen wonen in Nederland alsook de familie van zijn vrouw. De opgeëiste persoon is hier geworteld. Het onderzoek dient te worden geschorst, zodat een terugkeergarantie ten behoeve van hem kan worden verstrekt.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, OLW. Daarom kan hij niet worden gelijk gesteld met een Nederlander en hoeft er ten behoeve van hem geen terugkeergarantie te worden verstrekt.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederland.
Uit de brief van de IND van 9 januari 2019 volgt dat de opgeëiste persoon een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft. Voor gelijkstelling is onder meer een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vereist.
Naast deze verblijfsvergunning heeft de opgeëiste persoon sinds 23 juli 2018 ook een EU-verblijfsrecht (op basis van vaderschap van een kind met de Nederlandse nationaliteit). Niet is derhalve gebleken dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen op grond van EU-recht nu dit recht pas na vijf jaar kan ontstaan. Daarom voldoet de opgeëiste persoon niet aan de vereisten van artikel 6, vijfde lid, OLW en hoeft er ten behoeve van hem geen terugkeergarantie te worden verstrekt.

6.Detentieomstandigheden

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat in Belgische gevangenissen sprake is van overbevolking en dat de Belgische rechter, op straffe van dwangsom, heeft geoordeeld dat er maatregelen moeten worden genomen om dit terug te dringen, zoals volgt uit de overgelegde krantenartikelen. Er bestaat een mogelijkheid dat de opgeëiste persoon naar één van deze gevangenissen gaat, indien hij wordt overgeleverd. Het onderzoek moet dan ook worden geschorst om aan de Belgische justitiële autoriteiten te vragen om een garantie dat de opgeëiste persoon niet naar één van deze gevangenissen gaat.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de krantenartikelen erg algemeen zijn en dat het gevangenissen in Wallonië betreffen, terwijl overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht door een rechtbank in Vlaanderen. Daarnaast kan op basis van één krantenartikel geen algemeen risico op een onmenselijke behandeling in Belgische gevangenissen worden aangenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit deze krantenberichten niet blijkt dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Een dergelijk algemeen gevaar dient te blijken uit objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die, wat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat betreft, duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te schorsen om navraag te doen in welke gevangenis de opgeëiste persoon, in geval van overlevering, zal worden geplaatst.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.