ECLI:NL:RBAMS:2019:9519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
13/191032-19 (A) + 13/132658-19 (B) + 13/142787-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging door verdachte tegen levensgezel, politieagent en winkelmedewerkster

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen en bedreigingen. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte onder andere zijn levensgezel, een politieagent en een winkelmedewerkster had mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een terechtzitting op 3 december 2019. De officier van justitie, mr. S. de Klerk, vorderde een straf, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.G.H. Langeweg, pleitte voor vrijspraak in bepaalde onderdelen.

De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zijn levensgezel op 7 augustus 2019 in Diemen had mishandeld door haar in het gezicht te slaan, te duwen en te trekken. Daarnaast werd bewezen dat hij op 31 mei 2019 een politieagent, [verbalisant 1], had mishandeld tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Ook werd de verdachte schuldig bevonden aan de bedreiging van de winkelmedewerkster, [persoon 2], door haar te bedreigen met zware mishandeling. Tot slot werd vastgesteld dat de verdachte op 9 juni 2019 [persoon 3] had mishandeld door haar vast te pakken, te duwen en te stompen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd en de persoon van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, maar leek zijn leven op orde te hebben. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte behandeld zou worden voor zijn agressieproblemen en dat hij onder toezicht van de reclassering zou staan. De benadeelde partij, [verbalisant 1], kreeg een schadevergoeding van €750,- toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/191032-19 (A) + 13/132658-19 (B) + 13/142787-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Klerk, en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
mishandeling van zijn levensgezel [persoon 1] in Diemen op 7 augustus 2019.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] in Amsterdam op 31 mei 2019;
2.bedreiging van [persoon 2] in Amsterdam op 31 mei 2019.
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Cten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
mishandeling van [persoon 3] in Amsterdam op 9 juni 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnotities betoogd dat verdachte van het in zaak A ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu op de beelden niet te zien is dat verdachte naar slachtoffer [persoon 1] , zijn vriendin, zou hebben uitgehaald en dat zij ten val is gekomen. Er ligt in het dossier wel een foto van de wond van [persoon 1] , maar het is op basis van het dossier onduidelijk hoe deze wond bij haar is ontstaan.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat het feit bewezen kan worden, maar dat er kritisch gekeken moet worden of het slachtoffer [verbalisant 1] is mishandeld gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (assistentiedienst), nu verdachte op dat moment nog niet werd verdacht van enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig bewijs.
Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat ten aanzien van zaak C enkel het vastpakken, vasthouden en duwen van [persoon 3] bewezen kan worden, nu verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer alleen heeft vastgehouden en dat er over en weer is geduwd. Verder blijkt uit de letselverklaring niet dat er sprake is van zwellingen en blauwe plekken en verkleuringen in de hals of nek van [persoon 3] . Het letsel dat wel is geconstateerd, te weten schrammen in het gezicht, lijkt veelal het gevolg van het over en weer duwen en trekken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zijn vriendin [persoon 1] heeft mishandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 7 augustus 2019 kwam er een melding bij de politie binnen dat een vrouw, die later [persoon 1] bleek te zijn, in de Albert Heijn op de [filiaal] zou zijn mishandeld. De ingeschakelde politie trof ter plaatse verdachte aan en [persoon 1] verklaarde ter plaatse dat ze ruzie met haar vriend, verdachte, kreeg en dat hij haar hierbij had geslagen. Haar verklaring wordt ondersteund door de hetgeen verbalisant [verbalisant 2] heeft waargenomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat [persoon 1] een bult met een kleine scheur, waar bloed uit kwam, op haar voorhoofd had. De verklaring van [persoon 1] wordt tevens ondersteund door de camerabeelden van de Albert Heijn. Verbalisant [verbalisant 3] heeft waargenomen dat verdachte meerdere malen aan [persoon 1] trok, terwijl ze hun kind vast had en dat dit met kracht gebeurde waardoor [persoon 1] uit balans raakte. Verbalisant [verbalisant 4] heeft ook de camerabeelden bekeken. Zij heeft op de beelden waargenomen dat verdachte naar voren bewoog, met zijn vuist of hand hard uithaalde en [persoon 1] in het gezicht raakte. Vervolgens viel de dochter van [persoon 1] op de grond, waarna [persoon 1] bijna achterover viel en huilend wegliep. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en zijn vriendin ruzie kregen, maar dat hij haar niet heeft geslagen. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de bril op de neus van [persoon 1] wilde pakken en dat hij haar toen wellicht heeft aangeraakt. De rechtbank gelooft dat niet. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, de overtuiging dat verdachte [persoon 1] heeft getrokken, geduwd en op het gezicht van [persoon 1] heeft geslagen.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte verbalisant
[verbalisant 1] heeft mishandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 31 mei 2019. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat hij in uniform gekleed en belast met de assistentiedienst naar de [winkel] aan de [straat] ging vanwege een conflict. Verdachte zou een dure zonnebril in een paskamer zijn vergeten, waarna er discussie was ontstaan met een winkelmedewerkster toen de zonnebril niet meer in de paskamer lag. [verbalisant 1] bemiddelde tussen de medewerkers van de winkel en verdachte en de andere twee mannen die met verdachte waren. Volgens [verbalisant 1] werd de sfeer grimmiger en werd verdachte boos, waardoor hij uiteindelijke de mannen naar buiten heeft begeleid. De mannen gingen naar buiten. Vervolgens zag [verbalisant 1] dat verdachte terug liep en op hem af kwam lopen. Volgens [verbalisant 1] nam verdachte een dreigende houding aan en zag en voelde hij dat verdachte hem met een vuist in zijn gezicht sloeg. [verbalisant 1] verloor door de klap zijn bewustzijn en is op de tramrails terecht gekomen. [verbalisant 1] had pijn aan zijn kaak en bloedde uit zijn mond. De verklaring van [verbalisant 1] wordt ondersteund door de letselverklaring, waarin is opgenomen dat er bloed is geconstateerd bij de tanden, er sprake is van drukpijn en [verbalisant 1] zijn mond niet goed kan openen. De verklaring van [verbalisant 1] wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. De rechtbank wijst in dit verband naar de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , politieagenten uit België, die hebben verklaard dat zij een man zagen die de verbalisant duwde, de verbalisant de man vervolgens vastpakte en tegen een muur aanzette en daarna dat de man de verbalisant van zich af duwde en hem een klap tegen het hoofd gaf. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, de overtuiging dat verdachte [verbalisant 1] met een vuist in het gezicht heeft geslagen.
Uit het dossier blijkt dat [verbalisant 1] belast was met assistentiedienst en in die hoedanigheid in de winkel met verdachte in contact is gekomen. Ook volgt uit het dossier dat verdachte vervolgens buiten op straat de gewelddadige confrontatie met [verbalisant 1] is aangegaan en daarbij verdachte [verbalisant 1] met een vuist heeft geslagen. Niet geheel duidelijk wordt of [verbalisant 1] voorafgaand aan deze vuistslag tegen verdachte heeft gezegd dat hij was aangehouden (zoals verdachte en getuige [getuige 3] verklaren) en zo ja, ter zake waarvan. De rechtbank acht deze onduidelijkheden echter niet van belang voor de vaststelling van de rechtmatigheid van de uitoefening van zijn functie door [verbalisant 1] op het moment dat verdachte hem de vuistslag gaf. [verbalisant 1] was op rechtmatige wijze met verdachte in contact gekomen en was dat ook nog toen verdachte de confrontatie met hem aanging. Hij was bovendien ook bevoegd om tot aanhouding over te gaan indien hij daartoe redelijkerwijs aanleiding zag. Naar het oordeel van de rechtbank kan een redelijke aanleiding zijn gelegen in het aangaan van een agressieve en fysieke confrontatie met een agent op straat. De vraag of [verbalisant 1] heeft gezegd dat verdachte was aangehouden kan – anders dan de verdediging heeft betoogd – dan ook in het midden blijven.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft bedreigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 31 mei 2019 deed [persoon 2] aangifte van bedreiging door verdachte. [persoon 2] werkte in de [winkel] toen er een conflict ontstond, omdat verdachte een dure zonnebril in een paskamer was vergeten. [persoon 2] is, nadat verdachte de paskamer was uitgelopen, de paskamer ingegaan en heeft die vervolgens opgeruimd. Verdachte heeft haar toen aangesproken en beschuldigde haar ervan dat zij zijn zonnebril gestolen zou hebben. Vervolgens zei verdachte dat hij haar tanden eruit zou slaan als ze buiten zou staan. [persoon 2] schrok hiervan. Volgens haar stond de manager [persoon 4] erbij. De manager heeft verklaard dat [persoon 2] met verdachte heeft gesproken en dat zij door hem is bedreigd. Hij heeft zelf niet kunnen verstaan wat er werd gezegd, maar hij zag dat de emoties hoog opliepen. Verdachte heeft bij de politie vervolgens verklaard dat het mogelijk is dat hij heeft gezegd dat als [persoon 2] daar niet zou werken, hij haar zou slaan. Hij heeft aangegeven dat hij dat op een boze toon heeft gezegd. Gelet op de grimmige sfeer die in de winkel was ontstaan, de bewoordingen dat verdachte de tanden van [persoon 2] eruit zou slaan als hij buiten zou staan en de context waarin deze woorden zijn geuit, kon bij [persoon 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte [persoon 2] iets zou aandoen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte ook zeker daadwerkelijk geweld niet uitsloot. Blijkens de aangifte van verbalisant [verbalisant 1] en meerdere getuigenverklaringen had verdachte immers na dit conflict ter plaatse [verbalisant 1] geslagen.
3.3.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [persoon 3] heeft mishandeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[persoon 3] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 9 juni 2019. Ze heeft verklaard dat ze vijf jaar een relatie had met verdachte, zij die avond WhatsApp gesprekken las tussen verdachte en de moeder van zijn kinderen en dat zij verdachte daarmee confronteerde. Verdachte werd boos. Volgens [persoon 3] is er toen een woordenwisseling tussen hen ontstaan, die escaleerde. Verdachte pakte haar vast bij haar keel, en gooide haar op de grond. Hierna heeft verdachte haar geslagen en geschopt. Uiteindelijk probeerde [persoon 3] weg te gaan, hield verdachte haar tegen en heeft hij haar geslagen en geschopt. [persoon 3] had overal pijn, maar met name aan haar gezicht. De verklaring van [persoon 3] wordt deels ondersteund door de foto’s in het dossier en de letselverklaring. De huisarts heeft schrammen op beide wangen en een zwelling achter een oor geconstateerd. De verklaring van [persoon 3] wordt bovendien ook ondersteund door de waarneming van de verbalisant die ter plaatse kwam. De verbalisant heeft gerelateerd dat hij zag dat er bloeduitstortingen op het gezicht van [persoon 3] zaten en dat haar wang gezwollen was. Hij heeft waargenomen dat een nagel van [persoon 3] was afgebroken en dat ze diverse verdikkingen en verkleuringen in haar gezicht had. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 3] heeft vastgepakt. Uit de letselverklaring en de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel bij [persoon 3] blijkt ook dat zij op diverse plaatsen zichtbaar letsel had. Alleen de verklaring van [persoon 3] dat verdachte in haar keel zou hebben geknepen, volgt alleen uit de aangifte en wordt verder niet ondersteund door de letselverklaring. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de verklaring van verdachte dat hij haar alleen heeft vastgepakt niet aannemelijk en daarom bewezen dat hij [persoon 3] ook heeft gestompt, geduwd en geschopt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 7 augustus 2019 te Diemen zijn levensgezel [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] in het gezicht te slaan, te duwen en te trekken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 31 mei 2019 te Amsterdam een ambtenaar van Politie Eenheid Amsterdam, te weten [verbalisant 1] , gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (assistentiedienst), heeft mishandeld door die [verbalisant 1] met gebalde vuist tegen het gezicht slaan;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 31 mei 2019 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door dreigend tegen die [persoon 2] te zeggen dat hij haar tanden eruit zou slaan als zij buiten zou staan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 9 juni 2019 te Amsterdam [persoon 3] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 3] vast te pakken, te duwen, in het gezicht en het lichaam te stompen en tegen het lichaam te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, zaak B onder 1 en 2 en zaak C bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een taakstraf op te leggen van ten hoogste 240 uur, waarvan een groot deel voorwaardelijk wordt opgelegd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen. Hij heeft zich tijdens meerdere incidenten uiterst agressief gedragen. Zo heeft hij zijn vriendin, de moeder van zijn kinderen, mishandeld in het bijzijn van hun zeer jonge dochter. Daarnaast heeft verdachte een andere vrouw met wie hij een relatie had, mishandeld. Ook heeft hij een politieagent in functie met een vuist in het gezicht geslagen, die aan het voorval een hersenschudding en een gekneusde kaak heeft overgehouden. De slachtoffers hebben pijn en letsel opgelopen. Verdachte heeft de beschuldigdingen telkens ontkend of sterk gebagatelliseerd. Hij neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden. Dit geldt ook voor de bedreiging van de medewerkster van de [winkel] . Een misverstand in de winkel deed verdachte besluiten om haar te bedreigen met zware mishandeling. De rechtbank vindt het gedrag van verdachte ernstig en neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank allereerst gelet op een uittreksel Justitiële Documentatie van 31 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2014, 2015 en in 2018 is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 oktober 2019, opgemaakt door H. Kamans. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Verdachte kwam vanaf 2015 niet meer in aanraking met justitie. Er is sprake van een patroon in geweldsdelicten. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben; hij heeft stabiele huisvesting, draagt fulltime de zorg voor zijn drie dochters en er zijn geen aanwijzingen voor problematiek met middelen of psychische problematiek. Verdachte lijkt wel tekort te schieten in zijn impulscontrole. De reclassering vraagt zich af of verdachte over voldoende zelfinzicht bevat. Verdachte loopt sinds zijn schorsing onder toezicht bij de reclassering wegens de opgelegde bijzondere voorwaarden: een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De reclassering vindt het belangrijk dat deze voorwaarden worden opgelegd en nageleefd om het recidiverisico in te perken. Verdachte lijkt over voldoende motivatie te beschikken en houdt zich goed aan de afspraken wat betreft de huidige hulpverlening. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Tot slot vermeld de reclassering dat verdachte de fulltime zorg voor zijn kinderen draagt, hetgeen een contra-indicatie is voor een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een mishandeling met lichamelijk letsel, is het oriëntatiepunt een geldboete van € 750,-. Voor zover de mishandeling is begaan tegen een verbalisant, kan de in het oriëntatiepunt genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%. In de oriëntatiepunten wordt verder genoemd dat bij huiselijk geweld-zaken in beginsel geen geldboete wordt opgelegd. De rechtbank houdt in deze zaak rekening met twee huiselijk geweld-zaken.
De rechtbank zal, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, en komt tot oplegging van een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor 3 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank kan zich, net als de reclassering, niet aan de indruk onttrekken dat bij verdachte sprake is van het tekortschieten in de impulscontrole. De rechtbank vindt het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte in de toekomst wordt ondersteund door de reclassering en dat hij wordt behandeld voor zijn agressieproblemen, zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet hierop zal de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.

8.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert € 1.500,-, aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De vordering is betwist. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, vanwege een onevenredige belasting van het strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering flink gematigd moet worden.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij [verbalisant 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [verbalisant 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank gaat er daarbij op basis van het dossier en de schadeonderbouwingsformulier van uit dat er bij [verbalisant 1] sprake was van kneuzing aan zijn kaak, een hersenschudding en gevoelens van frustratie en machteloosheid.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 750,-.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij [verbalisant 1] kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 750,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 31 mei 2019.
Overige kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [verbalisant 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B onder 1 en 2 en het in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 laste gelegde
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 laste gelegde
bedreiging met zware mishandeling;
Ten aanzien van het in zaak C laste gelegde
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
180 (honderdtachtig) uur.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich binnen twee dagen na het vonnis bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] melden. Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [verbalisant 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaartde benadeelde partij [verbalisant 1] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [verbalisant 1] , een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2019.
[...]
[...]