ECLI:NL:RBAMS:2019:9504

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
C/13/636493 / HA ZA 17-1026
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht onttrokken gelden en sieraden door bewindvoerders

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 december 2019 een mondelinge uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de bewindvoerster van een 95-jarige vrouw en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De bewindvoerster vorderde de terugbetaling van ruim 3 miljoen euro en enkele juwelen die onterecht door de gedaagden aan het vermogen van de onderbewindgestelde zijn onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de onttrokken bedragen en de teruggave van de sieraden. De vorderingen van de bewindvoerster werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot teruggave van een specifieke hanger, waarvan niet kon worden vastgesteld dat deze in het bezit van de gedaagden was. De rechtbank legde ook dwangsommen op voor het niet voldoen aan de veroordelingen en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de bescherming van kwetsbare personen in financiële zaken.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/636493 / HA ZA 17-1026

Proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 december 2019

in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat eerst mr. R. Korver, thans mr. M.G. Hees te Amsterdam,
tegen
1.
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de bewindvoerster, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden. De persoon wier goederen onder bewind zijn gesteld, zal hierna [onderbewindgestelde] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2019.
Tegenwoordig zijn mr. O.J. van Leeuwen, rechter, en mr. A.A.J. Wissink, griffier.
De rechter doet na de mondelinge behandeling ter zitting de volgende mondelinge uitspraak.

Gronden van de beslissing

In conventie
1.1.
De bewindvoerster vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om over te gaan tot afdracht en/of betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bewindvoerster van:
a. EUR 66.450,56, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van pintransacties, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de pintransacties hebben plaatsgevonden;
b. EUR 13.195,33, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van creditcardtransacties, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de creditcardtransacties hebben plaatsgevonden;
c. EUR 1.136.960,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van bankoverschrijvingen, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de bankoverschrijvingen hebben plaatsgevonden;
d. EUR 251.180,93, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van betalingen aan derden ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de betalingen aan derden ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben plaatsgevonden;
e. EUR 746.728,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van contante geldopnames bij de UBS Bank, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze contante gelden onder zich hebben verkregen;
f. EUR 1.070.325,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van contante geldopnames bij de Julius Bär Bank, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze contante gelden onder zich hebben verkregen;
g. EUR 33.312,00, althans een in goede justitie te begroten casu quo bepalen bedrag, ter zake van de inkeerregeling-boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, zulks onder (afgifte van) een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ter zake van de fiscale inkeerregeling ten aanzien van de UBS Bankrekening van [onderbewindgestelde] toerekenbaar tekort zijn geschoten en/of onrechtmatig hebben gehandeld;
II
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om over te gaan tot afgifte casu quo teruggave van de platina ring met een peer geslepen diamant en de hanger, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,00 per week of gedeelte van de week dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiertoe in gebreke blijven, met een maximum van EUR 500.000,00, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hiervoor genoemde sieraden onder zich hebben verkregen;
en
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bewindvoerster te betalen EUR 131.660,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hiervoor genoemde sieraden onder zich hebben verkregen;
III
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, zo mogelijk bij tussenvonnis, veroordeelt aan de bewindvoerster rekening en verantwoording af te leggen van de wijze waarop zij invulling en uitvoering hebben gegeven aan het namens en ten behoeve van [onderbewindgestelde] gevoerde vermogensrechtelijk beleid, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag dat zij daartoe in gebreke blijven;
IV
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt in de kosten van onderhavige procedure, inclusief de beslagkosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke (de rechtbank leest: rente) over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
In reconventie
1.2.
[gedaagde sub 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de uit krachte van het in het lichaam van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie genoemde beslagverlof gelegde beslagen opheft, althans en in ieder geval alle beslagen opheft die ten laste van [gedaagde sub 2] zijn gelegd, met veroordeling van de bewindvoerster (de rechtbank leest: tot vergoeding van) alle door de gelegde beslagen geleden en/of te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, kosten rechtens.
In conventie
1.3.
Allereerst wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in het vonnis in incident van 2 januari 2019.
1.4.
De vorderingen van de bewindvoerster komen erop neer dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op verschillende wijzen geldbedragen aan het vermogen van [onderbewindgestelde] hebben onttrokken tot een bedrag van EUR 3.284.839,70. Voorts vordert de bewindvoerster teruggave van enkele sieraden, althans vergoeding van de waarde daarvan. Tot slot stelt de bewindvoerster dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de belangen van [onderbewindgestelde] tegenover de fiscus onvoldoende hebben behartigd, hetgeen heeft geleid tot een boete ter zake van de inkeerregeling van EUR 33.212,00.
1.5.
[gedaagde sub 1] heeft de vorderingen niet weersproken omdat hij niet in de procedure is verschenen.
1.6.
[gedaagde sub 2] heeft tegenover de uitvoerig onderbouwde stellingen van de bewindvoerster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter weerlegging van die stellingen.
Dat geldt ook voor de stelling van de bewindvoerster die erop neerkomen dat sprake is van een gezamenlijk en in vereniging gepleegde onrechtmatige daad die leidt tot groepsaansprakelijkheid, zodat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dat wordt ook niet weerlegd door de ter zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in of omstreeks december 2018 van echt zijn gescheiden.
Dit alles lijdt uitzondering met betrekking tot de gevorderde boete ter zake van de inkeerregeling, zodat deze vordering jegens [gedaagde sub 2] wordt afgewezen.
[gedaagde sub 2] erkent dat zij de platina ring met een peer geslepen diamant in haar bezit heeft, maar voert aan dat deze haar is geschonken. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de bewindvoerster heeft [gedaagde sub 2] deze schenking onvoldoende geconcretiseerd. De vordering tot teruggave is ten aanzien van dit sieraad toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden gemitigeerd en gemaximeerd.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook de in het petitum vermelde hanger in hun bezit hebben, wordt de vordering tot teruggave in zoverre afgewezen.
Ten aanzien van de overige sieraden is toewijsbaar de vordering tot schadevergoeding, nu [gedaagde sub 2] tegenover de gemotiveerde stellingen van de bewindvoerster over haar betrokkenheid en die van [gedaagde sub 1] bij de vermissing daarvan onvoldoende duidelijk maakt dat zij daarin niet de hand hebben gehad. De rechtbank begroot de schade mede aan de hand van de in het geding gebrachte bewijsstukken op EUR 100.000,00. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de Ebel schakelring (13-08-011; zie vonnis in incident, onder 4.6) inmiddels terecht is, naar ter zitting is gebleken.
De jegens [gedaagde sub 2] gevorderde rekening en verantwoording zal worden afgewezen bij afwezigheid van een voldoende toegelicht belang.
1.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen worden veroordeeld in de beslagkosten, zijnde EUR 6.156,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
1.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen, als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot als volgt:
- ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] EUR 1.072,11 aan verschotten en EUR 3.856,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief VIII), in totaal EUR 4.928,11;
- ten laste van [gedaagde sub 2] nog eens EUR 3.856,00 aan salaris advocaat (1 punt, tarief VIII),
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 31 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
In reconventie
1.9.
Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist, volgt dat het gevorderde dient te worden afgewezen.
1.10.
[gedaagde sub 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot op EUR 543,00 (1 punt, tarief II). Voor de gevorderde veroordeling van [gedaagde sub 2] in de werkelijke proceskosten zijn onvoldoende gronden gesteld.
In conventie
1.11.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover zijn toewijsbaar op de in de beslissing vermelde wijze.

De beslissing

De rechtbank:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan de bewindvoerster van EUR 3.384.839,70 (drie miljoen driehonderdenvierentachtigduizend achthonderdennegenendertig euro en zeventig eurocent), en [gedaagde sub 1] daarnaast nog tot betaling aan de bewindvoerster van EUR 33.312,00 (drieëndertigduizend driehonderdentwaalf euro), alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2017 tot aan dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde sub 2] tot teruggave van de platina ring met een peer geslepen diamant aan de bewindvoerster, op straffe van een dwangsom van EUR 5.000,00 per week, met een maximum van EUR 100.000,00;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de beslagkosten, zijnde EUR 6.156,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van de bewindvoerster begroot op EUR 4.928,11 en ten laste van [gedaagde sub 2] daarnaast nog EUR 3.856,00, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 31 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van de bewindvoerster begroot op EUR 157,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoen en het vonnis vervolgens wordt betekend, met EUR 82,00 en de kosten van het exploot van betekening, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis tot aan dag der algehele voldoening;
- verklaart alle bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [gedaagde sub 2] in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van de bewindvoerster begroot op EUR 543,00;
- veroordeelt [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van de bewindvoerster begroot op EUR 89,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, met EUR 82,00 en de kosten van het exploot van betekening, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijftien dagen na betekening van het vonnis tot aan dag der algehele voldoening;
- verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal.