1.1.De bewindvoerster vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om over te gaan tot afdracht en/of betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bewindvoerster van:
a. EUR 66.450,56, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van pintransacties, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de pintransacties hebben plaatsgevonden;
b. EUR 13.195,33, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van creditcardtransacties, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de creditcardtransacties hebben plaatsgevonden;
c. EUR 1.136.960,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van bankoverschrijvingen, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de bankoverschrijvingen hebben plaatsgevonden;
d. EUR 251.180,93, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van betalingen aan derden ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan de betalingen aan derden ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben plaatsgevonden;
e. EUR 746.728,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van contante geldopnames bij de UBS Bank, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze contante gelden onder zich hebben verkregen;
f. EUR 1.070.325,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van contante geldopnames bij de Julius Bär Bank, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze contante gelden onder zich hebben verkregen;
g. EUR 33.312,00, althans een in goede justitie te begroten casu quo bepalen bedrag, ter zake van de inkeerregeling-boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, zulks onder (afgifte van) een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ter zake van de fiscale inkeerregeling ten aanzien van de UBS Bankrekening van [onderbewindgestelde] toerekenbaar tekort zijn geschoten en/of onrechtmatig hebben gehandeld;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om over te gaan tot afgifte casu quo teruggave van de platina ring met een peer geslepen diamant en de hanger, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,00 per week of gedeelte van de week dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiertoe in gebreke blijven, met een maximum van EUR 500.000,00, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hiervoor genoemde sieraden onder zich hebben verkregen;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bewindvoerster te betalen EUR 131.660,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, althans 25 september 2017, althans vanaf de dag van verzuim, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, al dan niet met vernietiging van de rechtshandeling(en) op grond waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hiervoor genoemde sieraden onder zich hebben verkregen;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, zo mogelijk bij tussenvonnis, veroordeelt aan de bewindvoerster rekening en verantwoording af te leggen van de wijze waarop zij invulling en uitvoering hebben gegeven aan het namens en ten behoeve van [onderbewindgestelde] gevoerde vermogensrechtelijk beleid, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag dat zij daartoe in gebreke blijven;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] primair hoofdelijk, subsidiair voor een gelijk deel, veroordeelt in de kosten van onderhavige procedure, inclusief de beslagkosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke (de rechtbank leest: rente) over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.