ECLI:NL:RBAMS:2019:9464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
13/199782-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontuchtige handelingen met een minderjarige tussen 1995 en 1999

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd tussen 1995 en 1999. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 27 november 2019, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1948, heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Het slachtoffer, dat op het moment van de misdrijven tussen de elf en vijftien jaar oud was, heeft verklaard dat hij seksueel misbruikt is door de verdachte tijdens logeerpartijen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik, waaronder verkrachting.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, rekening houdend met zijn leeftijd en gezondheidsproblemen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een totaalbedrag van € 26.335,32, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/199782-18 (Promis)
Datum uitspraak: 11 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1948
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 27 november 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.M.J. Comans naar voren hebben gebracht. Ook het slachtoffer/benadeelde partij [persoon] was op de zitting aanwezig. [persoon] heeft een slachtofferverklaring voorgelezen en zijn raadsvrouw mr. E.M. Diesfeldt heeft een toelichting op zijn vordering gegeven.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij [persoon] seksueel heeft misbruikt onder andere door verkrachting, toen [persoon] nog geen twaalf jaar was (van 1 januari 1994 tot en met 24 juli 1995) en toen [persoon] tussen de twaalf en zestien jaar was (van 25 juli 1995 tot en met 31 december 1998). Als dit niet kan worden bewezen wordt verdachte beschuldigd van aanranding van [persoon] van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1998.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 18 april 2017 heeft er een informatief gesprek plaatsgevonden tussen aangever [persoon] en de politie, waarin aangever heeft verklaard tussen zijn elfde en vijftiende jaar seksueel te zijn misbruikt door verdachte tijdens logeerpartijen in zijn woning in [plaats] . Op 9 augustus 2017 heeft verdachte aangifte gedaan van misbruik en op 11 september 2017 volgde een aanvullende aangifte van [persoon] . Bij het misbruik is volgens aangever niemand anders aanwezig geweest.
Verdachte heeft zich in deze zaak steeds op zijn zwijgrecht beroepen.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair tenlastegelegde (beide varianten) kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij met name op de gedetailleerde aangifte van [persoon] en vindt dat de verklaring van getuige [getuige] daaraan ondersteunend is. Beiden hebben verklaard over details aan het lichaam van verdachte. Zo wisten beiden zich te herinneren dat verdachte twee wratten, die eruit zagen als rozijnen, aan de zijkant van zijn lichaam had en dat er een knik in zijn penis zat. Andere getuigen hebben ook verklaard over de aanwezigheid van aangever in de woning van verdachte. Ook de eerdere veroordeling van verdachte – waarbij hem zeven jaar gevangenisstraf is opgelegd voor onder meer het misbruiken van zijn pleegzoon, getuige [getuige] – maakt de verklaringen van aangever en [getuige] betrouwbaar.
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten niet kunnen worden bewezen en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken. Er is geen belastend steunbewijs voor de verklaring van aangever. De kennis over de wratten en de penis van verdachte kan aangever ook anders dan via het vermeende seksueel misbruik hebben opgedaan, er heerste immers een vrije sfeer in het huis van verdachte.
Voor de periode voordat [persoon] twaalf jaar oud was bevat het dossier geen bewijs voor seksueel binnendringen. [persoon] heeft verklaard dat het seksueel binnendringen van zijn lichaam een eenmalige gebeurtenis was. Daarnaast verklaarde hij daarover: “
Dat is iets waar je naartoe groeit. Daar gingen heel veel logeerpartijen aan vooraf. Dat doe je niet in een keer.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
Deze zaak gaat over een verdenking van ontuchtige handelingen met een minderjarige. Het gaat bij zedenzaken vaak om feiten die zich in het geheim afspelen en waarbij het in de kern dus kan gaan om het woord van aangever tegen dat van de verdachte. De vraag of is voldaan aan het bewijsminimum doet zich dan ook regelmatig voor bij zedenzaken.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat niet vereist is dat het misbruik zelf bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangever.
De vraag waar het in deze zaak dan ook hoofdzakelijk om gaat is of de verklaringen van aangever [persoon] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Veroordeling seksueel misbruik waaronder verkrachting
De rechtbank vindt de verklaringen van aangever betrouwbaar en ze worden voldoende ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het seksueel misbruik van [persoon] , waaronder het seksueel binnendringen.
Aangever heeft gedetailleerd en consequent verklaard over de plek waar het misbruik heeft plaatsgevonden, de handelingen die daarbij werden verricht en de wijze waarop die handelingen werden uitgevoerd. De rechtbank vindt de verklaringen van aangever daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van aangever worden daarnaast op de volgende belangrijke punten ondersteund door de verklaring van [getuige] .
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem wel eens kinderporno liet zien. Dat lag volgens verdachte “
onderin een kast, een inbouwkast bij de glas in looddeuren in de huiskamer.” Getuige [getuige] heeft daarover verklaard: “
Hij had ook een verstopte collectie echte kinderporno. Die liet hij niet aan iedereen zien. Die lagen verstopt in een kastje linksonder naast de glas in lood deuren.”
Aangever heeft over de penis van verdachte verklaard: “
Als hij een erectie heeft staat zijn piemel niet recht maar zit er een knik in.” Getuige [getuige] heeft over de penis van verdachte verklaard: “
Hij had een kleine penis met een merkwaardige hoek tegen zijn navel.”
Aangever heeft over de wratten van verdachte verklaard: “
[verdachte] had op de zijkant van zijn buik twee wild vlees rozijnen, die hij later in Thailand heeft laten verwijderen.”Getuige [getuige] verklaarde in reactie op de opmerking van verbalisanten dat het slachtoffer heeft gesproken over twee vlezige wratten aan de zijkant van het lichaam van verdachte:
“Dat klopt. Die had [verdachte] . De omschrijving dat ze er als rozijnen uitzagen, klopt. Hij heeft ze laten weghalen in Thailand.”
De verklaringen van aangever, op zichzelf betrouwbaar, worden op de hiervoor genoemde wezenlijke punten zodanig ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaringen van aangever. Bij de beoordeling van de tenlastelegging worden die verklaringen als uitgangspunt genomen. De rechtbank stelt vast dat de ontuchtige handelingen, zoals die gedetailleerd zijn beschreven in de verklaringen van aangever, hebben plaatsgevonden en door verdachte zijn verricht. Dat aangever wenst dat verdachte daarvoor vervolgd wordt blijkt uit zijn aangifte en aanvullende aangifte.
Vrijspraak periode van voordat aangever twaalf jaar oud was
Uit de verklaring van het slachtoffer valt af te leiden dat het seksueel binnendringen van het lichaam eenmalig en later in de periode van het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Het misbruik is volgens aangever begonnen toen hij ongeveer elf jaar oud was en heeft zich langzaam opgebouwd van strelen naar uiteindelijk het seksueel binnendringen. De rechtbank vindt dat op basis van deze verklaring niet bewezen kan worden dat de ontucht
mede bestaand uit het seksueel binnendringenheeft plaatsgevonden voordat aangever twaalf was. Verdachte wordt van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Primair, tweede gedeelte:
in de periode van 25 juli 1995 tot en met 31 december 1998 te [plaats] , met [persoon] , geboren op [geboortedag 2] 1983, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon] , hebbende verdachte toen en daar:
  • eenmaal zijn penis in de mond van die [persoon] geduwd en
  • meermalen de penis van die [persoon] vastgepakt, in elk geval aangeraakt en
  • meermalen de rug en billen van die [persoon] gestreeld en
  • eenmaal zich door die [persoon] laten aftrekken en
  • meermalen die [persoon] op zich laten liggen en heen en weer gaande bewegingen laten maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De officier van justitie neemt daarbij de proceshouding van verdachte in aanmerking. Verdachte heeft zich gedurende het strafproces steevast op zijn zwijgrecht beroepen waardoor hij het slachtoffer niet heeft erkend in het leed dat verdachte hem heeft aangedaan.
6.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte lijdt aan de longziekte COPD, waardoor hij last heeft van kortademigheid en gebruikmaakt van ademapparatuur. De raadsman pleit ervoor om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer bij zich laten logeren tussen zijn elfde en vijftiende jaar. Het slachtoffer verkeerde op dat moment in een kwetsbare positie. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij thuis door zijn vader werd geslagen. Daarnaast moest hij voor zijn zusje zorgen. Hij zocht naar eigen zeggen een uitweg en had een hang naar [plaats] . Volgens het slachtoffer creëerde verdachte bij hem thuis een sfeer van grenzeloosheid. In die sfeer begon het misbruik. Het seksueel misbruik heeft zich langzaam opgebouwd, waarin verdachte en het slachtoffer steeds verder gingen. Daarbij deed verdachte het overkomen alsof het heel normaal was wat er tussen hen gebeurde, terwijl verdachte toen 47 was en het slachtoffer 12.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op een afschuwelijke manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in hem als volwassene mocht stellen, schijnbaar doelbewust en langzaam opgebouwd en het vervolgens op grove wijze beschaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hier ook in dit geval sprake van is. Verdachte heeft zich kennelijk geen enkele rekenschap gegeven van de psychische en lichamelijke gevolgen die het misbruik voor het slachtoffer kon hebben. In plaats daarvan heeft hij voorrang gegeven aan zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voor ontucht, waaronder verkrachting, met een minderjarige gedurende langere periode, worden doorgaans gevangenisstraffen van meerdere jaren opgelegd. De aard en ernst van deze zaak leent zich in beginsel ook voor zo’n reactie. De rechtbank moet echter rekening houden met de eerdere bestraffing van verdachte: in 2008 is hij door het gerechtshof veroordeeld voor een soortgelijk feit tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De feiten waar verdachte vandaag voor wordt veroordeeld zijn ruim voor dat veroordelende vonnis gepleegd. Dat betekent dat volgens artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht de zaak van vandaag moet worden bekeken alsof deze zaak toen samen met de andere zaak werd afgedaan en rekening moet worden gehouden met het strafmaximum dat voor de misdrijven gezamenlijk geldt. De rechtbank schat in dit specifieke geval in dat verdachte destijds, als deze zaak was meegenomen, daarvoor één jaar extra gevangenisstraf zou hebben gekregen bovenop de zeven jaar die daadwerkelijk is opgelegd.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij inmiddels 71 jaar oud is en het recidiverisico daarmee laag is. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de fysieke beperkingen van verdachte. Verdachte lijdt aan de longziekte COPD, waardoor hij last heeft van kortademigheid en niet in staat is om zich in te spannen zonder ademhalingsapparatuur. Deze beperkingen zijn niet zodanig dat verdachte detentieongeschikt is. Maar een detentie zal voor hem vanwege zijn lichamelijke beperkingen wel ingrijpender en lastiger te ondergaan zijn dan voor een gemiddelde verdachte.
Al met al vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, zoals is geëist door de officier van justitie, passend.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 6.335,32 als vergoeding van materiële schade en € 50.000 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De materiële schade is opgebouwd uit de posten ‘eigen risico ziektekosten’ van € 1.461,31, ‘betaalde medicijnen’ van € 15,77, ‘therapie GGZ’ van € 4.628,40 en ‘reiskosten’ van € 229,84.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schadevergoeding voor de materiële schade. De officier van justitie stelt voor de immateriële schade voor de schadevergoeding te matigen, maar laat het aan de rechtbank om te oordelen welk bedrag passend is.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding voor de immateriële schade moet worden gematigd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voor wat betreft het materiële gedeelte niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en de rechtbank stelt deze vast op een bedrag van € 6.335,32.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en op zijn lichamelijke integriteit.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 20.000. Voor zover de benadeelde partij stelt meer immateriële schade te hebben geleden is dat op dit moment onvoldoende onderbouwd. Een nadere onderbouwing zou één of meerdere bewijsrondes betekenen en daarmee een flinke vertraging en een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van in totaal
€ 26.335,32.De immateriële schadevergoeding van € 20.000 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 1997, zijnde ongeveer het midden van de periode waarin het strafbare feit is gepleegd (25 juli 1995 tot en met 31 december 1998), tot aan de dag van de algehele voldoening. De materiële schadevergoeding van € 6.335,32 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de betreffende kosten door de benadeelde zijn voldaan tot de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in rubriek 5 van dit vonnis bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van
€ 26.335,32. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding van € 20.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 1997 tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van € 6.335,32 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat betreffende kosten door de benadeelde zijn voldaan tot de dag van de algehele voldoening.
Als ‘vervangende hechtenis’, bedoeld als dwangmiddel om de verdachte tot betaling te bewegen, volstaat de rechtbank met dertig dagen. Anders dan de term doet vermoeden vervalt de verplichting tot betaling niet met het uitzitten van de hechtenis.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte feit.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair, tweede gedeelte:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
zes (6) maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van
€ 26.335,32(zesentwintigduizend driehonderdvijfendertig euro en tweeëndertig cent). Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding van € 20.000 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 1997 tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van € 6.335,32 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat betreffende kosten door de benadeelde zijn voldaan tot de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon] , te betalen de som van
€ 26.335,32(zesentwintigduizend driehonderdvijfendertig euro en tweeëndertig cent). Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding van € 20.000 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 1997 tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding van € 6.335,32 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat betreffende kosten door de benadeelde zijn voldaan tot de dag van de algehele voldoening.
Voorgaande betalingsverplichtingen bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2019.
[...]

[...]