ECLI:NL:RBAMS:2019:9461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
81/060788-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Visserijzaak; gebruik van AIS-gegevens voor opsporing van strafbare feiten en kleurloos opzet

Op 6 december 2019 heeft de economische politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van een zeilschip op de Noordzee had gevaren. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van artikel 43 van de Mijnbouwwet door zich zonder ontheffing binnen een veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie te bevinden. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 november 2019, waar de verdachte aanwezig was en zijn verweer voerde. De officier van justitie, mr. S. Kubicz, stelde dat de overtreding bewezen kon worden, maar dat er geen sprake was van opzet. De verdachte betwistte dit en voerde aan dat het gebruik van de Automatic Identification System (AIS) door de autoriteiten niet als opsporingsmiddel mocht worden gebruikt, aangezien het schip niet onder de verplichtingen van het SOLAS-verdrag viel.

De rechter oordeelde dat het AIS was ingeschakeld en dat de kustwacht de positie van het schip kon bepalen. Hoewel de verdachte zich binnen de veiligheidszone bevond, was er geen bewijs van opzet. De rechter volgde het verweer van de verdachte en sprak hem vrij van de misdrijfvariant, maar veroordeelde hem wel voor de overtreding. De rechter legde een geldboete op van € 500,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen gevaar voor de omgeving was geweest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 81/060788-19
Datum uitspraak: 6 december 2019
Verkort vonnis van de economische politierechter Amsterdam, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 22 november 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig.
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 juli 2018, in elk geval in juli 2018, op de Noordzee, als schipper van een zeilschip genaamd [naam zeilschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich, al dan niet opzettelijk, zonder ontheffing van Onze Minister (van Economische zaken) heeft bevonden, binnen een krachtens artikel 43 eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd Q4A platform, staande in of nabij positie 52 46,788’Noorderbreedte 004 15,773’Oosterlengte, anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond hij, verdachte, zich toen aldaar op een afstand van ongeveer 264 meter, in elk geval binnen genoemde veiligheidszone van genoemde mijnbouwinstallatie, in elk geval en/of heeft hij, verdachte, dat schip binnen genoemde veiligheidszone gehad en/of doen hebben;

3.De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De economische politierechter is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overtredingsvariant van het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Er is geen sprake van opzettelijk handelen.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte is van mening dat de AIS (
Automatic Identification System)-transponder door autoriteiten niet als opsporingsmethode mag worden gebruikt. De AIS-transponder wordt door zeilers vrijwillig aan gezet. De zeilboot van verdachte valt niet onder de verplichting in het SOLAS-verdrag om AIS te gebruiken.
Het gebruik van de AIS als opsporingsmiddel en het opleggen van substantiële boetes zal ertoe leiden dat de pleziervaart van het gebruik van de AIS zal afzien en dat komt de veiligheid van de zeevaart niet ten goede.
Doordat eerder op de dag langs een andere installatie was gevaren, waarbij de exclusieve zone 250 meter in plaats van 500 meter bedroeg hebben de cursisten die het schip voeren, terwijl verdachte was gaan slapen, de afstand tot het 4QH platform verkeerd in geschat. Voorafgaand aan de reis is de koers uitgezet en daarbij is de afstand van 500 meter wel in acht genomen. Als gevolg van wind en stroming was het echter nodig de koers te verleggen, waarbij zonder opzet het schip te dicht langs het platform is gezeild.
4.3
Het oordeel van de economische politierechter
De vraag of het schip van verdachte, dat met een AIS was uitgerust, gehouden was dat systeem ook te laten functioneren kan in deze zaak in het midden blijven. Vast staat dat het AIS was ingeschakeld en dat de kustwacht aan de hand van de transpondergegevens in staat was de positie van het schip te bepalen en het schip te identificeren.
Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat die gegevens voor de opspring van strafbare feiten worden gebruikt. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat het schip, ook volgens de eigen (onafhankelijk van het AIS gegenereerde) gegevens, binnen 500 meter van de 4QH is gevaren. Daarmee staat vast dat de verdachte artikel 43 Mijnbouwwet heeft overtreden. Daarmee staat echter nog niet vast dat verdachte opzet heeft gehad om het schip binnen de veiligheidszone te brengen.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat overtreding van artikel 43 Mijnbouwwet een economisch delict is, waarbij de leer van het kleurloos opzet van toepassing is. Het kleurloos opzet speelt hier echter geen rol. Verdachte wist dat hij niet binnen de veiligheidszone mocht komen, maar hij stelt dat het schip per abuis door een combinatie van factoren daar terecht is gekomen. De economische politierechter volgt de verdachte in dit verweer. De afstand tot de Q4H is door degene die het schip heeft gevaren verkeerd ingeschat en ten tijde van het varen richting de Q4H was kennelijk de kaart onvoldoende ingezoomd om de cirkel van 500 meter te kunnen zien. Dat betekent dat aan de verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, maar niet dat dit verwijt zodanig is dat van (voorwaardelijk) opzet kan worden gesproken.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de misdrijfvariant en veroordeeld worden voor de overtreding.

5.Bewezenverklaring

De economische politierechter acht bewezen dat verdachte:
op 20 juli 2018, op de Noordzee, als schipper van een zeilschip genaamd [naam zeilschip] , met dat schip heeft gevaren en toen zich zonder ontheffing van Onze Minister (van Economische zaken) heeft bevonden, binnen een krachtens artikel 43 eerste lid van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone rond een mijnbouwinstallatie, genaamd Q4A platform, staande in of nabij positie 52 46,788’Noorderbreedte 004 15,773’Oosterlengte, anders dan ten behoeve van het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen, aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond hij, verdachte, zich toen aldaar op een afstand van ongeveer 264 meter, van genoemde mijnbouwinstallatie.

6.Het bewijs

De economische politierechter grondt zijn beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de economische politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 1000,00, waarvan EUR 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
9.2
Het strafmaatverweer van de verdachte
De verdachte bepleit een verlaging van de strafmaat op de volgende gronden:
Er zou nooit een aanvaring hebben plaatsgevonden. Er werd wacht gehouden. Dit bleek uit de onmiddellijke reactie op de oproep per marifoon. Daarnaast was de afstand tot het platform ruim voldoende om een aanvaring te voorkomen. Op geen enkel moment is richting het platform gevaren. Voorts is het schip wendbaar en het kon op alle momenten worden bijgestuurd.
Als er een aanvaring zou hebben plaatsgevonden, zou er geen schade aan het platform zijn ontstaan. De zeilboot is daarvoor te licht (8.5 ton).
Er is dus nooit gevaar geweest voor de omgeving, het milieu of de medewerkers op het platform geweest.
9.3
Het oordeel van de economische politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft te dicht langs een mijnbouwinstallatie gevaren. Daarbij ontstaat een risico op aanvaring. Dat het schip wendbaar is en dat het gewicht van het schip zodanig is dat bij een aanvaring geen of slechts geringe schade zou kunnen optreden doet er niet aan af dat steeds zoveel mogelijk de risico’s op aanvaring moeten worden voorkomen. Daar komt bij dat de veiligheidszone niet alleen beoogt een aanvaring met de mijnbouwinstallatie tegen te gaan, maar ook moet voorkomen dat bijvoorbeeld in de buurt aanwezige leidingen worden geraakt.
De economische politierechter houdt ten gunste van verdachte rekening met het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, dat slechts de overtreding en niet het misdrijf bewezen wordt verklaard en dat bij het begaan van de overtreding winstbejag geen rol heeft gespeeld. Daarnaast houdt de economische politierechter rekening met de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
Al met al acht de economische politierechter een deels voorwaardelijke geldboete passend. Dat een boete ertoe zou kunnen leiden dat schippers aanleiding vinden de AIS niet meer in te schakelen kan geen reden zijn voor matiging.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht
1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten
2 en 43 Mijnbouwwet

11.Beslissing

De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 43 van de Mijnbouwwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat van de geldboete een gedeelte van € 250,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2019.