In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het vervoeren van cocaïne. De zaak kwam voort uit een observatie op 18 juni 2019, waarbij het Openbaar Ministerie informatie ontving dat er vermoedelijk verdovende middelen in een Mercedes-Benz Citan aanwezig waren. Tijdens de observatie werd gezien dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact hadden bij een tankstation en later bij een woning, waar dozen uit de Mercedes werden gehaald. De medeverdachte [medeverdachte 2] werd later aangehouden met cocaïne in zijn fietstas, wat leidde tot de aanhouding van de verdachte en [medeverdachte 1].
De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was aan het vervoeren van cocaïne, verwijzend naar de observaties en het telefoonverkeer tussen de verdachte en [medeverdachte 1]. De verdediging betwistte dit en stelde dat de verdachte dacht dat hij pacemakers vervoerde en dat er onvoldoende bewijs was voor medeplichtigheid.
De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. Er was onvoldoende bewijs om te concluderen dat de aangetroffen cocaïne afkomstig was uit de dozen die uit de Mercedes waren gehaald. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van medeplichtigheid aan het vervoeren van cocaïne, omdat de vrijspraak van medeverdachte [medeverdachte 1] ook de vrijspraak van de verdachte met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte kon zijn van het vervoer van cocaïne en dat er geen bewijs was voor zijn betrokkenheid.