ECLI:NL:RBAMS:2019:943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
13-684456-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen door veelpleger zonder oplegging ISD-maatregel

Op 13 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee winkeldiefstallen. De feiten vonden plaats op 21 oktober en 14 oktober 2018 in Amsterdam, waarbij de verdachte respectievelijk een pak wafels en meerdere tubes tandpasta heeft gestolen uit een Albert Heijn winkel. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 30 januari 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de feiten bewezen konden worden verklaard. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en voldoet aan de 'harde' criteria voor de oplegging van de ISD-maatregel, maar de rechtbank heeft besloten deze niet op te leggen. In plaats daarvan is een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de reclassering. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte een laatste kans gegeven om zijn leven weer op orde te brengen, mede gezien zijn recente afkickproces van heroïne in detentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684456-18
Datum uitspraak: 13 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen, ter terechtzitting opgegeven verblijfadres [adres 1] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand ( [adres 2] ) heeft weggenomen een pak wafels (ter waarde 1,29 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Feit 2:
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand ( [adres 2] ) heeft weggenomen één of meerdere tubes tandpasta (merk: Paradontax) (totale waarde 71,85 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 21 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand ( [adres 2] ) heeft weggenomen een pak wafels (ter waarde 1,29 euro), toebehorende aan Albert Heijn;
Ten aanzien van feit 2:
op 14 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand ( [adres 2] ) heeft weggenomen meerdere tubes tandpasta (merk: Paradontax) , toebehorende aan Albert Heijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
De raadsman heeft naar voren gebracht dat – hoewel verdachte voldoet aan de ‘harde’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel – niet is voldaan is aan de ‘zachte’ criteria. Verdachte heeft nog nooit toezicht van de reclassering gehad. De raadsman heeft verzocht verdachte een gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijk deel als stok achter de deur. De raadsman heeft daarbij verzocht bijzondere voorwaarden op te leggen die zien op de verslavingsproblematiek van verdachte.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen bij de Albert Heijn. Deze feiten hebben naast schade ook hinder en overlast veroorzaakt. Bovendien heeft verdachte met zijn handelwijze blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 7 januari 2019 veelvuldig veroordeeld voor vermogensdelicten. Verdachte voldoet ook aan de ‘harde’ criteria voor oplegging van de ISD-maatregel.
Uit het reclasseringsadvies van 18 januari 2019 komt naar voren dat verdachte niet voldoet aan de ‘zachte’ criteria. Hij is niet bekend bij de reclassering en heeft nog geen drang/dwangtraject doorlopen. De reclassering acht oplegging van de ISD-maatregel desalniettemin geïndiceerd. Verdachte heeft namelijk in duidelijke bewoording laten weten dat hij geen hulpverlening nodig heeft en daarvoor ook niet open staat. De reclassering ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan oplegging van de ISD-maatregel teneinde het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank zal het, op zich begrijpelijke, advies van de reclassering op dit punt niet volgen en overweegt daartoe het volgende. De ISD-maatregel is een
ultimum remediumen als zodanig op dit moment nog niet aan de orde. Verdachte is weliswaar eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar deze veroordelingen nopen op dit moment nog niet tot oplegging van een dergelijke ingrijpende maatregel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een laatste kans verdient om zelf zijn leven weer op orde te brengen. Hierbij is mede van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij direct na zijn vrijlating in Eindhoven aan de slag kan in de bouw, iets wat zijn raadsman heeft bevestigd, en dat hij in detentie met behulp van methadon van zijn heroïneverslaving is afgekickt, van welke afbouw ook een medische verklaring is overhandigd.
Gelet op het voorgaande – en mede acht slaand op de oriëntatiepunten voor winkeldiefstal zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) – acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
De rechtbank acht het daarbij van belang dat een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, zodat verdachte een stevige stok achter de deur wordt geboden. Daarbij zal verdachte – als bijzondere voorwaarde – onder toezicht worden gesteld van de reclassering. Verdachte is namelijk lange tijd verslaafd geweest aan heroïne en is pas zeer recent – binnen detentie – gestopt met het gebruik daarvan. Nu de door verdachte gepleegde vermogensdelicten voor een belangrijk deel zijn ingegeven door zijn drugsverslaving, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de reclassering er op toeziet dat verdachte na zijn vrijlating niet terugvalt in het verslavingsgedrag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
diefstal, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
4. zich zal melden, binnen twee weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis, bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils, unit Amsterdam, [adres 3] om duidelijkheid te verschaffen over zijn adres en afspraken te maken ten behoeve van nader te noemen urineonderzoek;
5. zich gedurende de proeftijd van twee jaren, of zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, te onthouden van het gebruik van verdovende middelen en is verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek zolang de reclassering dat noodzakelijk acht en zich, ten aanzien van dit onderzoek, te houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de reclassering.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.G.M.M. van Gessel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2019.