ECLI:NL:RBAMS:2019:9404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
13/093340-19 en 23/001581-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van ex-vriendin met deels voorwaardelijke taakstraf

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De zaak kwam voort uit twee incidenten op 3 en 5 februari 2019, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de aangifte van de aangeefster en de letselverklaring van de huisarts. De rechtbank achtte de verklaring van de aangeefster betrouwbaar, ondanks de verdediging die stelde dat de aangifte onbetrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende wettig bewijs was voor de mishandelingen, met uitzondering van een onderdeel van de tenlastelegging dat niet kon worden bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, de ex-vriendin, van € 100,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de mishandelingen plaatsvonden in een destructieve relatie en dat de verdachte recidive had gepleegd, wat de strafmaat beïnvloedde. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf op, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/093340-19 (Promis) en 23/001581-18 (TUL)
Datum uitspraak: 5 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.W.M. van der Linden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Yigit naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 3 februari 2019 en op 5 februari 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn ex-vriendin, [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide mishandelingen kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte betrouwbaar is omdat deze ondersteund wordt door de letselverklaring van de huisarts. De lezing van verdachte is ongeloofwaardig, nu erg onwaarschijnlijk is dat aangeefster altijd dergelijk letsel heeft of dat het letsel door een vogel zou zijn veroorzaakt. Ook is niet aannemelijk dat aangeefster verdachte er probeert in te luizen, omdat het dossier vol staat met meldingen van huiselijk geweld. Dat maakt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de aangifte onbetrouwbaar is. In een andere zaak tegen verdachte heeft aangeefster op de terechtzitting bij het gerechtshof (hierna: hof) verklaard dat zij alleen van de aanwezigheid van een vuurwapen melding had gedaan om wraak te nemen op verdachte. Dat doet af aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
Verder bevat het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs voor het incident op 3 februari 2019, omdat niet kan worden vastgesteld of het geconstateerde letsel op het been ook daadwerkelijk op 3 februari 2019 is ontstaan. Nu twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de aangifte en er voor het incident op 3 februari 2019 onvoldoende bewijs is, kunnen de mishandelingen niet overtuigend worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aangeefster op 5 februari 2019 bij de huisarts is geweest en dat de huisarts bij haar letsel heeft geconstateerd. Uit de brief van de huisarts volgt dat aangeefster een bult op haar voorhoofd had, een ontwikkelend hematoom op haar rechter jukbeen en een duidelijke hematoom op haar linker bovenbeen. De waarnemingen van de huisarts zijn objectief en kundig en passen exact bij het stompen in het gezicht en trappen tegen haar been, zoals door aangeefster is verklaard.
Dat geldt dus ook voor het incident op 3 februari 2019. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij tegen haar linker bovenbeen is getrapt en door de huisarts wordt op die plek een duidelijke hematoom waargenomen. Bovendien volgt uit de brief van de huisarts dat de toedracht van het letsel op twee verschillende momenten heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er voldoende wettig bewijs is voor beide incidenten, met uitzondering van de gedachtestreepjes die zien op het vastpakken en uit het hoofd trekken van haren; dat deel van de tenlastelegging wordt niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. Verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft uit de bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden. Dat het hof in een andere zaak tegen verdachte heeft geoordeeld dat nader onderzoek noodzakelijk is, maakt dat niet anders. Bovendien volgt daaruit dat aangeefsters verklaring op die zitting geen aanleiding was om verdachte direct vrij te spreken. Er is dan ook niet gebleken dat het hof van oordeel is dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en slechts voortkomen uit wraakgevoelens. Daarom is er geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte in deze zaak. Tot slot is de lezing van verdachte hoogst onwaarschijnlijk, gelet op het letsel dat door de huisarts is geconstateerd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van beide mishandelingen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 3 februari 2019 tot en met 5 februari 2019 te Amsterdam , [slachtoffer] (zijn, verdachtes ex-vriendin) heeft mishandeld door op 3 februari 2019 voornoemde [slachtoffer] tegen het been te trappen en op 5 februari 2019 voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist tegen het gezicht te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toepast van 40 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast eist zij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het gegeven dat verdachte en aangeefster nog steeds contact met elkaar hebben. Verder is verdachte niet in staat om een taakstraf uit te voeren vanwege zijn Wajong-uitkering. Daarom verzoekt zij om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf of geldboete op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn ex-vriendin, door haar op verschillende momenten te trappen tegen het been en te stompen in het gezicht. Het dossier geeft blijk van een destructieve relatie, waar in ieder geval aangeefster het slachtoffer van geweld tegen haar is. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij haar heeft mishandeld in haar eigen huis, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Daarnaast is kwalijk dat juist verdachte haar mishandelt, aangezien zij op zijn minst een vriendschappelijke relatie hebben. Aangeefster had dan ook op verdachte moeten kunnen vertrouwen. Aangeefster heeft ook in de toelichting bij haar schadevordering aangegeven dat zij zich door de mishandelingen angstig voelt in haar eigen huis.
Daarnaast weegt rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, blijkens zijn Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2019. Bovendien liep verdachte in een proeftijd ten tijde van het plegen van de mishandelingen, dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten die strafrechters gezamenlijk hebben vastgesteld. Het uitgangspunt bij een mishandeling met enig letsel tot gevolg is een geldboete van 750 euro. Strafverzwarend weegt mee dat sprake is van recidive en dat de mishandelingen in huiselijke sfeer plaatsvonden.
Verdachte heeft niet meegewerkt met de reclassering, daarom is over de persoonlijke omstandigheden van verdachte weinig bekend. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij op dat moment bij aangeefster verbleef en dat zij nog steeds intensief contact met elkaar hebben. Een deels voorwaardelijke straf is dan ook passend, zodat verdachte een stok achter deur heeft. De rechtbank acht alles afwegende een deels voorwaardelijke taakstraf de passende afdoeningsmodaliteit. De rechtbank zal het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf iets matigen omdat uit het dossier is gebleken dat de inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig was. De rechtbank komt dan tot een taakstraf van 70 uur subsidiair 35 dagen hechtenis, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 300,- en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de gevorderde schade aanzienlijk te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De benadeelde heeft beschreven dat verdachte haar in elkaar heeft geslagen en heeft bedreigd. Ook geeft zij aan dat hij haar inboedel heeft vernield. Door deze gebeurtenissen is zij angstig en heeft zij slaapproblemen. Een groot deel van de door de benadeelde partij beschreven schade is geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en houdt verband met eerdere of ander soortige feiten. Daarom zal de gevorderde schade worden gematigd. Gelet op het lichamelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen zal de rechtbank de schade begroten op een bedrag van € 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 februari 2019) tot aan de dag van betaling.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 3 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam , in de zaak met parketnummer 23/001581-18. De vordering heeft betrekking op het onherroepelijk geworden arrest van 6 november 2018 van het gerechtshof Amsterdam , waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van 750 euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. Verder is bepaald dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig maakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat verdachte en aangeefster nog steeds contact met elkaar hebben.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. Verdachte was immers gewaarschuwd en heeft desondanks opnieuw strafbare feiten gepleegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
70 (zeventig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
35 (vijfendertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 (veertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer] , gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] voornoemd, van een bedrag van € 100,- (zegge honderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019 tot aan de dag van betaling.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer], € 100,- (zegge honderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 2 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2019 tot aan de dag van betaling.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis van 6 november 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.F. van Hoorn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2019.