ECLI:NL:RBAMS:2019:9305

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
13-144336-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal met geweld, openlijke geweldpleging bewezen met jeugddetentie

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 juni 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een vechtpartij op de openbare weg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet betrokken was bij de diefstal van een telefoon, maar dat hij wel openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De officier van justitie had vrijspraak voor de diefstal met geweld geëist, en de rechtbank heeft dit oordeel gevolgd. De openlijke geweldpleging werd echter bewezen verklaard, omdat de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt in een druk uitgaansgebied, wat gevoelens van onveiligheid creëert.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 75 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat eerdere geweldsdelicten bevatte, en met de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank heeft besloten het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de licht verstandelijke beperking van de verdachte en zijn pedagogische beïnvloedbaarheid. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/144336-19 (Promis) + 23/001266-18 (TUL)
Datum uitspraak: 11 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Mul naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 juni 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
diefstal met geweld van een telefoon van [slachtoffer 1]
en/of
het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de diefstal met geweld moet worden vrijgesproken. De openlijke geweldpleging kan wel worden bewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar de inhoud van het dossier en de camerabeelden die ter terechtzitting zijn bekeken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de diefstal met geweld en de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] . Over de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt. Wel heeft hij naar voren gebracht dat verdachte ontkent te hebben geschopt en verder zou de verklaring van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar en leugenachtig zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op de zitting de camerabeelden van het incident bekeken. Uit het dossier, en met name voornoemde camerabeelden, leidt de rechtbank het volgende af.
Aanleiding van het incident
In de avond van 14 juni 2019, om 23:58:13 uur, loopt verdachte [medeverdachte 1] , met zijn medeverdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , over het Rembrandtplein, in de richting van de Reguliersbreestraat. [1]
Rond datzelfde tijdstip, om 23:57:50 uur, worden aangeefster [slachtoffer 1] , getuige [slachtoffer 2] en een onbekende derde gezien op de ’s-Gravelandseveer, slechts enkele minuten lopen vanaf het Rembrandtplein. Terwijl [slachtoffer 1] gaat wildplassen, worden [slachtoffer 2] en zijn metgezel aangesproken door twee mannen, waarbij enige tijd met elkaar wordt gesproken. Om 0:04 uur ontstaat er kennelijk een geschil, waarbij de twee mannen meerdere keren weglopen bij het drietal, maar ook weer terugkeren. Om 0:04:53 lijkt [slachtoffer 1] te spugen naar de twee mannen, terwijl zij weglopen, waarna een van de twee mannen een trappende beweging maakt richting het drietal. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij tussen de twee groepen, waarbij over en weer wordt geschopt en geslagen. Bij dit alles zijn geen van de verdachten nog in beeld. Dat verandert echter enkele seconden later.
Om 0:05:15 uur komen vijf personen aanrennen. Een aantal van hen mengt zich in het gevecht. dat begint met een ‘vliegende trap’ tegen [slachtoffer 2] .
De herkenning van de vijf personen als de verdachten
Verschillende raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat hun cliënt niet kan worden herkend op de camerabeelden. De rechtbank ziet dat anders. Alhoewel de camerabeelden te onduidelijk zijn voor een gezichtsherkenning, is de kleding van de vijf personen wel goed zichtbaar. Dat een en ander in grijstinten is gefilmd, maakt een herkenning niet eenvoudiger, maar ook bepaald niet onmogelijk. De rechtbank stelt ten aanzien van de herkenning van de verschillende verdachten het volgende vast.
Verdachte [medeverdachte 1] is herkenbaar aan zijn donkere kleding met logo’s op zowel zijn broek als bovenkleding en zijn witte schoenen. Bovendien springen zijn kenmerkende dreadlocks in het oog.
Verdachte [verdachte] valt op door zijn bij elkaar horende broek en vest met capuchon, met daarop (op borst en onderbeen) kenmerkende logo’s, en het feit dat hij een petje draagt.
Verdachte [medeverdachte 2] kan worden herkend aan het feit dat hij een donkere broek en schoenen, met een wit vest en daaroverheen een donkere jas draagt. Bovendien draagt hij een pet met een opvallend logo op de voorkant en heeft hij een logo op de linkermouw. Ook voor hem geldt dat hij op de politiefoto gemaakt na de aanhouding dezelfde kleding aan had.
Verdachte [medeverdachte 3] draagt een bijpassend set sportkleding, waarbij de band op de broek en het logo op de borst opvallen.
Verdachte [medeverdachte 4] valt met name op door de tas die hij draagt, in combinatie met zijn donkere kleding met logo op de borst en zijn witte schoenen.
Bij de herkenning van de vijf verdachten weegt de rechtbank mee dat alle vijf verdachten zich met elkaar enkele minuten voorafgaand aan de vechtpartij de in de buurt van de ’s-Gravelandseveer bevonden, namelijk op het Rembrandtplein. Bovendien zijn kort na het incident vier verdachten ( [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in elkaars aanwezigheid aangehouden, terwijl [medeverdachte 1] daar eveneens vlakbij werd aangehouden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vijf personen die op de beelden komen aanrennen waarvan een aantal zich mengt in het incident, kunnen worden herkend als de vijf verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Het vervolg van het incident
Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] met een voorwaartse trap tegen [slachtoffer 2] opspringt. [medeverdachte 1] heeft ter zitting bevestigd dat hij de persoon is die op de beelden te zien is. Vervolgens geeft hij een tweede trap tegen [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] raakt vervolgens in gevecht met een van de twee mannen met wie hij eerder nog in gesprek was. [verdachte] , die schuin achter [medeverdachte 1] staat, geeft een voorwaartse trap tegen de maag van [slachtoffer 1] , waardoor zij naar achteren deinst, met haar rug tegen een auto aan. Zij laat daarbij haar telefoon uit haar handen vallen. Even later ziet [medeverdachte 1] deze telefoon op de grond liggen, waarop hij deze opraapt en wegloopt. Zij probeert hem nog tegen te houden, waarbij [verdachte] haar probeert te schoppen. [medeverdachte 1] weert haar af met een slaande beweging, waarbij hij haar op de schouder raakt. Ten slotte geeft [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] een zijwaartse trap tegen het lichaam, waardoor [slachtoffer 2] op de grond valt. Vervolgens rennen alle verdachten weg.
Van de zijde van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn geen geweldshandelingen waargenomen.
De aanhouding
De politie is snel ter plaatse en ziet vijf in het donker geklede mannen rennen. Op camerabeelden worden alle vijf de verdachten rennend gezien, waarbij [medeverdachte 1] een iets andere route kiest dan zijn medeverdachten. De politie heeft de vijf verdachten tijdens de achtervolging vrijwel de gehele tijd in het zicht en gedurende een zeer korte tijd dat dit niet zo is, is niet gebleken van andere personen die voldoen aan het signalement van de vijf verdachten. Na een korte achtervolging worden de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] om 0:15 uur samen aangehouden. Vlakbij wordt ook verdachte [medeverdachte 1] aangehouden, van wie gezien is dat hij vlak voor zijn aanhouding iets neerlegde in een bosschage. Dit blijkt later de telefoon van aangeefster [slachtoffer 1] te zijn.
Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal met geweld
De telefoon is door medeverdachte [medeverdachte 1] meegenomen en uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte hier iets mee van doen had. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte voor dit feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging
Zoals zojuist al is benoemd hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geen geweldshandelingen gepleegd. Hun enkele aanwezigheid is verder van onvoldoende gewicht om van een wezenlijke bijdrage te kunnen spreken. Zij zullen dan ook worden vrijgesproken.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben wel geweldshandelingen verricht. Het incident vond plaats op de openbare weg, te weten op de ’s-Gravelandseveer, midden in het centrum van Amsterdam en vlakbij een druk uitgaansgebied. Dit maakt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging. Omdat zij als groep hebben opgetreden, hebben zij het feit ook gezamenlijk gepleegd. Dit maakt dat elke verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor het door hem gepleegde geweld, maar ook voor het geweld van zijn mededaders. De openlijke geweldpleging is in zoverre dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 15 juni 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op de ’s-Gravelandseveer, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door
  • voornoemde [slachtoffer 1] tegen de maag te trappen, en
  • voornoemde [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook verdachte is strafbaar, omdat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan tweeënveertig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en dagbesteding.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht (ook wel: adolescentenstrafrecht) moet worden toegepast. Tevens zou de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf moeten worden verlengd met één jaar.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit is een ernstig feit, niet alleen door het gebruik van geweld jegens het slachtoffer, maar ook omdat het voor het oog van willekeurige omstanders en voorbijgangers wordt toegepast. Hierdoor worden gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij gecreëerd en vergroot en daar is verdachte mede schuldig aan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 november 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer mishandeling, afpersing in vereniging en bedreiging, alle geweldsfeiten
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 juli 2019. Hieruit blijkt dat verdachte enkele jaren geleden is veroordeeld voor enkele vermogensdelicten (winkeldiefstal). Er zit echter teveel tijd tussen de delicten om te kunnen spreken van een delictpatroon. Op basis van het onderzoek van de reclassering kan worden geconcludeerd dat er zorgen zijn omtrent het ontbreken van een structurele dagbesteding en omtrent het ontbreken van inkomen. Verder vindt de reclassering het zorgelijk dat verdachte zijn gedrag in gesprek met rapporteur rationaliseert. Hij zou door een gebrek aan inkomen in het verleden delicten gepleegd hebben om zo aan voldoende financiële middelen te komen. Ook is het sociale netwerk en de invloed hiervan op verdachte een risicofactor voor recidive en is er in het verleden een beperkte agressieregulatie geconstateerd. Al deze factoren werken risicoverhogend. Het vaderschap en zijn relatie kunnen gelden als beschermende factor, aldus de reclassering
Op basis van het onderzoek acht de reclassering interventies geïndiceerd. Daarnaast is het, met het oog op het indammen van het recidiverisico, van belang dat verdachte wordt aangemeld voor een intake en eventuele behandeling, alsook een structurele dagbesteding vindt en behoudt. In het gesprek geeft verdachte aan dat hij zelf de noodzaak van hulpverlening niet inziet, maar hier wel open voor staat. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Er is geen sprake van een structurele dagbesteding en verdachte rationaliseert en bagatelliseert zijn gedrag. Verder is hij al meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie. Verdachte is in het verleden voor geweldsfeiten veroordeeld en Reclassering Nederland heeft vernomen dat er sprake is van een beperkte agressieregulatie. Zij schat het risico op letselschade in als gemiddeld, net als het risico op onttrekken aan voorwaarden. Er zijn indicaties die zowel pro als contra zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Enerzijds is er sprake van een verstandelijke beperking, waardoor betrokkene de gevolgen van zijn handelen mogelijk maar beperkt overziet en lijkt hij op een negatieve wijze beïnvloedbaar. Anderzijds is er sprake van een groeiende justitiële documentatie en zijn er twijfels over de mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding, gelet op het verleden binnen het gezin. Voornoemde maakt het lastig om een uitspraak te doen over het type strafrecht dat van toepassing is. Wel acht de reclassering een volwassen aanpak/benadering het best passend bij verdachte, zodat begeleiding zich kan richten op het vergroten van zijn zelfstandigheid. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Andere voorwaarden het gedrag betreffende (dagbesteding)
Adolescentenstrafrecht (ASR)
De rechtbank ziet aanleiding het ASR toe te passen. Verdachte heeft een licht verstandelijke beperking, woont bij zijn ouders en lijkt pedagogisch beïnvloedbaar te zijn. Dit zijn alleindicaties voor toepassing van het ASR en de rechtbank zal dat dan ook doen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en de duur daarvan voorts in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Als uitgangspunt voor een openlijke geweldpleging waarbij het slachtoffer enig letsel heeft opgelopen, hanteert de rechtbank, conform de oriëntatiepunten van het LOVS, een taakstraf van 150 uur. De rechtbank ziet ten aanzien van verdachte echter aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Zo is verdachte eerder meerdere keren veroordeeld voor geweldsdelicten tot onder meer een taakstraf, een leerstraf en (voorwaardelijke) jeugddetentie (met bijzondere voorwaarden). Een taakstraf, in welke vorm dan ook, is bij verdachte dan ook op dit moment een gepasseerd station. De rechtbank zal aan verdachte daarom een jeugddetentie opleggen van 75 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 23/001266-18
Bij de stukken bevindt zich de op 4 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/001266-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 september 2018 van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is betekend. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde (de diefstal met geweld) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde (de openlijke geweldpleging) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 56 (zesenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland aan het [adres] wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze proeftijd nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde adviezen geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel, met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan een behandeling bij de Waag, Inforsa of
soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Dagbesteding
Betrokkene wordt verplicht een passende dagbesteding te realiseren dan wel te behouden waarbij rekening wordt gehouden met zijn ziekte (ziekte van Crohn). Hierin stelt hij zich controleerbaar op.
Geeftopdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde daarbij te begeleiden.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Wijst toede vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 23/001266-18, te weten een werkstraf van dertig uren, bij niet voldoen te vervangen door jeugddetentie van vijftien dagen.
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2019

Voetnoten

1.Bevindingen, PL1300-2019123606-39, digitaal dossier p. 36