3.3Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak A
De rechtbank heeft op de zitting de camerabeelden van het incident bekeken. Uit het dossier, en met name voornoemde camerabeelden, leidt de rechtbank het volgende af.
Aanleiding van het incident
In de avond van 14 juni 2019, om 23:58:13 uur, loopt verdachte [verdachte] , met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , over het Rembrandtplein, in de richting van de Reguliersbreestraat.
Rond datzelfde tijdstip, om 23:57:50 uur, worden aangeefster [persoon 1] , getuige [persoon 2] en een onbekende derde gezien op de ’s-Gravelandseveer, slechts enkele minuten lopen vanaf het Rembrandtplein. Terwijl [persoon 1] gaat wildplassen, worden [persoon 2] en zijn metgezel aangesproken door twee mannen, waarbij enige tijd met elkaar wordt gesproken. Om 0:04 uur ontstaat er kennelijk een geschil, waarbij de twee mannen meerdere keren weglopen bij het drietal, maar ook weer terugkeren. Om 0:04:53 lijkt [persoon 1] te spugen naar de twee mannen, terwijl zij weglopen, waarna een van de twee mannen een trappende beweging maakt richting het drietal. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij tussen de twee groepen, waarbij over en weer wordt geschopt en geslagen. Bij dit alles zijn geen van de verdachten nog in beeld. Dat verandert echter enkele seconden later.
Om 0:05:15 uur komen vijf personen aanrennen. Een aantal van hen mengt zich in het gevecht. dat begint met een ‘vliegende trap’ tegen [persoon 2] .
De herkenning van de vijf personen als de verdachten
Verschillende raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat hun cliënt niet kan worden herkend op de camerabeelden. De rechtbank ziet dat anders. Alhoewel de camerabeelden te onduidelijk zijn voor een gezichtsherkenning, is de kleding van de vijf personen wel goed zichtbaar. Dat een en ander in grijstinten is gefilmd, maakt een herkenning niet eenvoudiger, maar ook bepaald niet onmogelijk. De rechtbank stelt ten aanzien van de herkenning van de verschillende verdachten het volgende vast.
Verdachte [verdachte] is herkenbaar aan zijn donkere kleding met logo’s op zowel zijn broek als bovenkleding en zijn witte schoenen. Bovendien springen zijn kenmerkende dreadlocks in het oog.
Verdachte [medeverdachte 1] valt op door zijn bij elkaar horende broek en vest met capuchon, met daarop (op borst en onderbeen) kenmerkende logo’s, en het feit dat hij een petje draagt.
Verdachte [medeverdachte 2] kan worden herkend aan het feit dat hij een donkere broek en schoenen, met een wit vest en daaroverheen een donkere jas draagt. Bovendien draagt hij een pet met een opvallend logo op de voorkant en heeft hij een logo op de linkermouw. Ook voor hem geldt dat hij op de politiefoto gemaakt na de aanhouding dezelfde kleding aan had.
Verdachte [medeverdachte 3] draagt een bijpassende set sportkleding, waarbij de band op de broek en het logo op de borst opvallen.
Verdachte [medeverdachte 4] valt met name op door de tas die hij draagt, in combinatie met zijn donkere kleding met logo op de borst en zijn witte schoenen.
Bij de herkenning van de vijf verdachten weegt de rechtbank mee dat alle vijf verdachten zich met elkaar enkele minuten voorafgaand aan de vechtpartij de in de buurt van de ’s-Gravelandseveer bevonden, namelijk op het Rembrandtplein. Bovendien zijn kort na het incident vier verdachten ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) in elkaars aanwezigheid aangehouden, terwijl [verdachte] daar eveneens vlakbij werd aangehouden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vijf personen die op de beelden komen aanrennen en waarvan een aantal zich mengt in het incident, kunnen worden herkend als de vijf verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Het vervolg van het incident
Op de beelden is te zien dat [verdachte] met een voorwaartse trap tegen [persoon 2] opspringt. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij de persoon is die op de beelden te zien is. Vervolgens geeft hij een tweede trap tegen [persoon 2] . [persoon 2] raakt vervolgens in gevecht met een van de twee mannen met wie hij eerder nog in gesprek was. [medeverdachte 1] , die schuin achter [verdachte] staat, geeft een voorwaartse trap tegen de maag van [persoon 1] , waardoor zij naar achteren deinst, met haar rug tegen een auto aan. Zij laat daarbij haar telefoon uit haar handen vallen. Even later ziet [verdachte] deze telefoon op de grond liggen, waarop hij deze opraapt en wegloopt. Zij probeert hem nog tegen te houden, waarbij [medeverdachte 1] haar probeert te schoppen. [verdachte] weert haar af met een slaande beweging, waarbij hij haar op de schouder raakt. Ten slotte geeft [medeverdachte 2] [persoon 2] een zijwaartse trap tegen het lichaam, waardoor [persoon 2] op de grond valt. Vervolgens rennen alle verdachten weg.
Van de zijde van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn geen geweldshandelingen waargenomen.
De aanhouding
De politie is snel ter plaatse en ziet vijf in het donker geklede mannen rennen. Op camerabeelden worden alle vijf de verdachten rennend gezien, waarbij [verdachte] een iets andere route kiest dan zijn medeverdachten. De politie heeft de vijf verdachten tijdens de achtervolging vrijwel de gehele tijd in het zicht en gedurende een zeer korte tijd dat dit niet zo is, is niet gebleken van andere personen die voldoen aan het signalement van de vijf verdachten. Na een korte achtervolging worden de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] om 0:15 uur samen aangehouden. Vlakbij wordt ook verdachte [verdachte] aangehouden, van wie gezien is dat hij vlak voor zijn aanhouding iets neerlegde in een bosschage. Dit blijkt later de telefoon van aangeefster [persoon 1] te zijn.
Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal met geweld
[verdachte] heeft de telefoon vanaf de plek van het incident meegenomen. Hij heeft hierover verklaard dat hij dacht dat de telefoon van een van zijn vrienden was. Toen hij de telefoon nader bekeek en deze een bloemetjesmotief bleek te hebben, kwam hij erachter dat deze niet van een van zijn vrienden kon zijn en wilde hij zo snel mogelijk van de telefoon af. Daarom heeft hij die in de bosjes neergelegd.
Dit door verdachte geschetste alternatieve is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk en kan niet door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen terzijde worden geschoven. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft verklaard dat hij vrienden die aangevallen werden wilde beschermen en dat uit de beelden ook blijkt dat [persoon 2] een forse klap uitdeelt aan een van de twee personen waar hij mee stond te praten. Er ontstaat vervolgens een chaotische situatie waarin een telefoon op de grond valt. Het is niet ondenkbaar dat verdachte op dat moment meende dat de telefoon van een van zijn vrienden was. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte de telefoon weglegt op een moment dat hij nog niet doorheeft dat de politie zicht op hem heeft. De rechtbank is onder deze omstandigheden niet overtuigd van de kwade intentie van verdachte om opzettelijk de telefoon van [persoon 1] weg te nemen. Gelet op deze twijfel zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging
Zoals zojuist al is benoemd hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geen geweldshandelingen gepleegd. Hun enkele aanwezigheid is verder van onvoldoende gewicht om van een wezenlijke bijdrage te kunnen spreken. Zij zullen dan ook worden vrijgesproken.
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben wel degelijk geweldshandelingen verricht. Het incident vond plaats op de openbare weg, te weten op de ’s-Gravelandseveer, midden in het centrum van Amsterdam en vlakbij een druk uitgaansgebied. Dit maakt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging. Omdat zij als groep hebben opgetreden, hebben zij het feit ook gezamenlijk gepleegd. Dit maakt dat elke verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor het door hem gepleegde geweld, maar ook voor het geweld van zijn mededaders. De openlijke geweldpleging is in zoverre dan ook bewezen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken B en C
Bij de aanhouding van verdachte op 15 juni 2019 zijn tijdens de insluitingsfouillering enkele wikkels aangetroffen. Hierin bleek 0,60 gram cocaïne te zitten (zaak C).
Nadat de voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst, is hij slechts vijf dagen later wederom aangehouden op verdenking van drugsbezit. Verbalisanten hebben gezien dat verdachte wat neerlegde op een trap vlakbij Pathé De Munt. Als zij dit nader onderzoeken, treffen zij op die plek een zakje aan met daarin, zo blijkt later uit het drugsonderzoek, 1,82 gram cocaïne en negen XTC-pillen (zaak B).
Verdachte heeft niet willen verklaren waarom hij deze goederen bij zich had. Hij heeft dit echter ook niet ontkend. Gelet op de inhoud van de dossiers acht de rechtbank deze feiten dan ook bewezen.