ECLI:NL:RBAMS:2019:9303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
13-144341-19 + 13-150018-19 + 13-233683-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal met geweld, veroordeling voor openlijke geweldpleging en drugsbezit met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd. De zaak betreft drie parketnummers: 13/144341-19 (A), 13/150018-19 (B) en 13/233683-19 (C). De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van diefstal met geweld, maar hem wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging en drugsbezit. De feiten vonden plaats op 15 juni 2019 in Amsterdam, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij op de openbare weg. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte een telefoon van een slachtoffer opgeraapt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op diefstal. De verdachte heeft ook 0,60 gram cocaïne en 1,82 gram cocaïne met negen XTC-pillen in zijn bezit gehad, wat wel bewezen werd. De rechtbank heeft de adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 180 uur op, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van 90 dagen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden geadviseerd, maar deze konden niet worden opgelegd vanwege de lange voorlopige hechtenis van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/144341-19 (A) + 13/150018-19 (B) + 13/233683-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 11 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.C. Reehuis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in zaak A na wijziging op de terechtzitting van 27 november 2019 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 juni 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
diefstal met geweld van een telefoon van [persoon 1]
en/of
het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen [persoon 1] en [persoon 2] .
In zaak B is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 15 juni 2019 0,60 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
In zaak C is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 23 juni 2019 1,82 gram cocaïne en negen XTC-pillen in zijn bezit heeft gehad.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de diefstal met geweld, als de openlijke geweldpleging kan worden bewezen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de inhoud van het dossier en de camerabeelden die ter terechtzitting zijn bekeken.
Ook de twee gevallen van drugsbezit acht de officier van justitie bewezen, nu deze middelen onder verdachte zijn aangetroffen en uit de drugsrapporten ook is gebleken dat het daadwerkelijk om harddrugs ging.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal met geweld niet kan worden bewezen en dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte wilde zijn vrienden, die in gevecht waren geraakt met het groepje van aangeefster [persoon 1] en [persoon 2] , beschermen en heeft in het heetst van de strijd een telefoon die hij op de grond zag liggen meegenomen, in de veronderstelling dat deze van een van zijn vrienden was.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging en de twee gevallen van drugsbezit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak A
De rechtbank heeft op de zitting de camerabeelden van het incident bekeken. Uit het dossier, en met name voornoemde camerabeelden, leidt de rechtbank het volgende af.
Aanleiding van het incident
In de avond van 14 juni 2019, om 23:58:13 uur, loopt verdachte [verdachte] , met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , over het Rembrandtplein, in de richting van de Reguliersbreestraat.
Rond datzelfde tijdstip, om 23:57:50 uur, worden aangeefster [persoon 1] , getuige [persoon 2] en een onbekende derde gezien op de ’s-Gravelandseveer, slechts enkele minuten lopen vanaf het Rembrandtplein. Terwijl [persoon 1] gaat wildplassen, worden [persoon 2] en zijn metgezel aangesproken door twee mannen, waarbij enige tijd met elkaar wordt gesproken. Om 0:04 uur ontstaat er kennelijk een geschil, waarbij de twee mannen meerdere keren weglopen bij het drietal, maar ook weer terugkeren. Om 0:04:53 lijkt [persoon 1] te spugen naar de twee mannen, terwijl zij weglopen, waarna een van de twee mannen een trappende beweging maakt richting het drietal. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij tussen de twee groepen, waarbij over en weer wordt geschopt en geslagen. Bij dit alles zijn geen van de verdachten nog in beeld. Dat verandert echter enkele seconden later.
Om 0:05:15 uur komen vijf personen aanrennen. Een aantal van hen mengt zich in het gevecht. dat begint met een ‘vliegende trap’ tegen [persoon 2] .
De herkenning van de vijf personen als de verdachten
Verschillende raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat hun cliënt niet kan worden herkend op de camerabeelden. De rechtbank ziet dat anders. Alhoewel de camerabeelden te onduidelijk zijn voor een gezichtsherkenning, is de kleding van de vijf personen wel goed zichtbaar. Dat een en ander in grijstinten is gefilmd, maakt een herkenning niet eenvoudiger, maar ook bepaald niet onmogelijk. De rechtbank stelt ten aanzien van de herkenning van de verschillende verdachten het volgende vast.
Verdachte [verdachte] is herkenbaar aan zijn donkere kleding met logo’s op zowel zijn broek als bovenkleding en zijn witte schoenen. Bovendien springen zijn kenmerkende dreadlocks in het oog.
Verdachte [medeverdachte 1] valt op door zijn bij elkaar horende broek en vest met capuchon, met daarop (op borst en onderbeen) kenmerkende logo’s, en het feit dat hij een petje draagt.
Verdachte [medeverdachte 2] kan worden herkend aan het feit dat hij een donkere broek en schoenen, met een wit vest en daaroverheen een donkere jas draagt. Bovendien draagt hij een pet met een opvallend logo op de voorkant en heeft hij een logo op de linkermouw. Ook voor hem geldt dat hij op de politiefoto gemaakt na de aanhouding dezelfde kleding aan had.
Verdachte [medeverdachte 3] draagt een bijpassende set sportkleding, waarbij de band op de broek en het logo op de borst opvallen.
Verdachte [medeverdachte 4] valt met name op door de tas die hij draagt, in combinatie met zijn donkere kleding met logo op de borst en zijn witte schoenen.
Bij de herkenning van de vijf verdachten weegt de rechtbank mee dat alle vijf verdachten zich met elkaar enkele minuten voorafgaand aan de vechtpartij de in de buurt van de ’s-Gravelandseveer bevonden, namelijk op het Rembrandtplein. Bovendien zijn kort na het incident vier verdachten ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) in elkaars aanwezigheid aangehouden, terwijl [verdachte] daar eveneens vlakbij werd aangehouden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vijf personen die op de beelden komen aanrennen en waarvan een aantal zich mengt in het incident, kunnen worden herkend als de vijf verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Het vervolg van het incident
Op de beelden is te zien dat [verdachte] met een voorwaartse trap tegen [persoon 2] opspringt. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij de persoon is die op de beelden te zien is. Vervolgens geeft hij een tweede trap tegen [persoon 2] . [persoon 2] raakt vervolgens in gevecht met een van de twee mannen met wie hij eerder nog in gesprek was. [medeverdachte 1] , die schuin achter [verdachte] staat, geeft een voorwaartse trap tegen de maag van [persoon 1] , waardoor zij naar achteren deinst, met haar rug tegen een auto aan. Zij laat daarbij haar telefoon uit haar handen vallen. Even later ziet [verdachte] deze telefoon op de grond liggen, waarop hij deze opraapt en wegloopt. Zij probeert hem nog tegen te houden, waarbij [medeverdachte 1] haar probeert te schoppen. [verdachte] weert haar af met een slaande beweging, waarbij hij haar op de schouder raakt. Ten slotte geeft [medeverdachte 2] [persoon 2] een zijwaartse trap tegen het lichaam, waardoor [persoon 2] op de grond valt. Vervolgens rennen alle verdachten weg.
Van de zijde van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn geen geweldshandelingen waargenomen.
De aanhouding
De politie is snel ter plaatse en ziet vijf in het donker geklede mannen rennen. Op camerabeelden worden alle vijf de verdachten rennend gezien, waarbij [verdachte] een iets andere route kiest dan zijn medeverdachten. De politie heeft de vijf verdachten tijdens de achtervolging vrijwel de gehele tijd in het zicht en gedurende een zeer korte tijd dat dit niet zo is, is niet gebleken van andere personen die voldoen aan het signalement van de vijf verdachten. Na een korte achtervolging worden de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] om 0:15 uur samen aangehouden. Vlakbij wordt ook verdachte [verdachte] aangehouden, van wie gezien is dat hij vlak voor zijn aanhouding iets neerlegde in een bosschage. Dit blijkt later de telefoon van aangeefster [persoon 1] te zijn.
Ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal met geweld
[verdachte] heeft de telefoon vanaf de plek van het incident meegenomen. Hij heeft hierover verklaard dat hij dacht dat de telefoon van een van zijn vrienden was. Toen hij de telefoon nader bekeek en deze een bloemetjesmotief bleek te hebben, kwam hij erachter dat deze niet van een van zijn vrienden kon zijn en wilde hij zo snel mogelijk van de telefoon af. Daarom heeft hij die in de bosjes neergelegd.
Dit door verdachte geschetste alternatieve is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk en kan niet door andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen terzijde worden geschoven. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft verklaard dat hij vrienden die aangevallen werden wilde beschermen en dat uit de beelden ook blijkt dat [persoon 2] een forse klap uitdeelt aan een van de twee personen waar hij mee stond te praten. Er ontstaat vervolgens een chaotische situatie waarin een telefoon op de grond valt. Het is niet ondenkbaar dat verdachte op dat moment meende dat de telefoon van een van zijn vrienden was. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte de telefoon weglegt op een moment dat hij nog niet doorheeft dat de politie zicht op hem heeft. De rechtbank is onder deze omstandigheden niet overtuigd van de kwade intentie van verdachte om opzettelijk de telefoon van [persoon 1] weg te nemen. Gelet op deze twijfel zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging
Zoals zojuist al is benoemd hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] geen geweldshandelingen gepleegd. Hun enkele aanwezigheid is verder van onvoldoende gewicht om van een wezenlijke bijdrage te kunnen spreken. Zij zullen dan ook worden vrijgesproken.
[verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben wel degelijk geweldshandelingen verricht. Het incident vond plaats op de openbare weg, te weten op de ’s-Gravelandseveer, midden in het centrum van Amsterdam en vlakbij een druk uitgaansgebied. Dit maakt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging. Omdat zij als groep hebben opgetreden, hebben zij het feit ook gezamenlijk gepleegd. Dit maakt dat elke verdachte niet alleen verantwoordelijk is voor het door hem gepleegde geweld, maar ook voor het geweld van zijn mededaders. De openlijke geweldpleging is in zoverre dan ook bewezen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de zaken B en C
Bij de aanhouding van verdachte op 15 juni 2019 zijn tijdens de insluitingsfouillering enkele wikkels aangetroffen. Hierin bleek 0,60 gram cocaïne te zitten (zaak C).
Nadat de voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst, is hij slechts vijf dagen later wederom aangehouden op verdenking van drugsbezit. Verbalisanten hebben gezien dat verdachte wat neerlegde op een trap vlakbij Pathé De Munt. Als zij dit nader onderzoeken, treffen zij op die plek een zakje aan met daarin, zo blijkt later uit het drugsonderzoek, 1,82 gram cocaïne en negen XTC-pillen (zaak B).
Verdachte heeft niet willen verklaren waarom hij deze goederen bij zich had. Hij heeft dit echter ook niet ontkend. Gelet op de inhoud van de dossiers acht de rechtbank deze feiten dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 15 juni 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op de ’s-Gravelandseveer, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [persoon 1] en [persoon 2] , door
  • voornoemde [persoon 1] tegen de maag te trappen, en
  • voornoemde [persoon 2] tegen het hoofd te slaan en tegen het lichaam te schoppen, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 2] ten val is gekomen.
Ten aanzien van zaak B:
op 23 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,60 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Ten aanzien van zaak C:
op 15 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,82 gram cocaïne en 9 XTC-pillen, bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook verdachte is strafbaar, omdat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie en het volgen van een opleiding. De officier van justitie volgt hierbij het advies van de reclassering dat verdachte volgens het volwassenstrafrecht dient te worden gestraft.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) moet worden toegepast, waarbij ook aansluiting moet worden gezocht bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit is een ernstig feit, niet alleen door het gebruik van geweld jegens het slachtoffer, maar ook omdat het voor het oog van willekeurige omstanders en voorbijgangers wordt toegepast. Hierdoor worden gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij gecreëerd en vergroot en daar is verdachte mede schuldig aan. Verder heeft verdachte meerdere keren harddrugs in zijn bezit gehad. Bovendien sijpelt uit het dossier een vermoeden dat hij deze drugs wilde verhandelen, ook al is dat niet ten laste gelegd. Verdachte is met zijn gedrag feitelijk een direct onderdeel van het grote drugsprobleem in Nederland.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 november 2019. Hieruit blijkt weliswaar dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk geweldsfeit als die de rechtbank nu bewezen acht. De rechtbank zal hiermee bij het bepalen van de straf rekening houden in die zin dat hij als first offender wordt aangemerkt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 12 augustus 2019. Hieruit blijkt dat het zorgelijk is dat verdachte in korte tijd drie keer in aanraking is gekomen met justitie waarvan de laatste keer ten tijde van een lopend schorsingsreclasseringstoezicht. Mogelijk zijn negatieve sociale contacten en het ontbreken van een structurele dagbesteding risico verhogende factoren. Zijn gesloten houding kan ook gezien worden als een risicofactor. Dit belemmert het verkrijgen van inzicht in zijn
gedrag en het vaststellen van aanknopingspunten voor gedragsverandering. Het is niet mogelijk om vast te stellen of er beschermende factoren ten aanzien van recidive zijn. Thuis lijken er geen problemen te zijn en door beide ouders wordt betrokkene ondersteund, ook in financieel opzicht. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische of middelenproblematiek. Verdachte heeft zich ingeschreven voor een opleiding. Mede omdat hij vanwege de preventieve hechtenis het intakegesprek heeft gemist, is het onbekend of hij daadwerkelijk met deze opleiding zal starten in september 2019. De reclassering is van mening dat verdachte in een verplicht kader begeleid moet worden om zijn leven positief in te vullen. Middels een gedragsinterventie kan gewerkt worden aan het vergroten van (zelf)inzicht en het verbeteren van cognitieve vaardigheden. Aangezien verdachte lijkt te beschikken over leeftijdsadequate handelingsvaardigheden, hij geen beperking heeft en er in geringe mate pedagogische beïnvloeding mogelijk is, zijn er op dit moment geen gegronde redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Op basis van de thans beschikbare informatie adviseert Reclassering Nederland het commune strafrecht toe te passen (volwassenenstrafrecht). Begeleiding door de volwassenenreclassering vindt zij passend. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden geadviseerd:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
  • Volgen van opleiding
De rechtbank heeft ook kennis genomen van een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 augustus 2017. Daaruit blijkt dat verdachte, toen 17 jaar oud, beïnvloedbaar was en in het toenmalige onderzoek een positieve ontwikkeling had doorgemaakt. Er was hulpverlening betrokken bij het gezin en dat had positieve effecten.
Adolescentenstrafrecht (ASR)
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank wel degelijk aanleiding het ASR toe te passen. Verdachte is onlangs 20 jaar oud geworden en was 19 toen het feit werd gepleegd. Hij woont bij zijn moeder, gaat nog naar school en heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor begeleiding en een meer opvoedkundige aanpak. Dit zijn alle indicatoren voor toepassing van het ASR. De enkele omstandigheid dat verdachte zich in een eerder stadium van het onderzoek en bij de reclassering op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan overigens geen rol spelen bij de beoordeling of het ASR al dan niet moet worden toegepast, waarbij moet worden opgemerkt dat verdachte ter terechtzitting ruiterlijk heeft toegegeven wat hij heeft gedaan en zijn rol in het incident heeft toegelicht. Bovendien heeft verdachte een aanzienlijk deel van zijn detentie in de Justitiële Jeugdinrichting ‘[naam]’ doorgebracht, waar hij volgens de daar werkzame gedragswetenschapper op zijn plek is. Al met al ziet de rechtbank veel indicaties voor het toepassen van het ASR en zij zal dit dan ook doen. Dit betekent echter niet dat bij de strafoplegging de oriëntatiepunten voor jeugdigen moeten worden toegepast. Dit is een misvatting die geen steun vindt in het recht. Verdachte is een volwassen man, ten aanzien van wie het ASR wordt toegepast – waardoor rekening wordt gehouden met de op te leggen strafmodaliteit en de wijze van tenuitvoerlegging van deze straf –, maar ten aan zien van wie wat betreft de hoogte van de straf de rechtbank de oriëntatiepunten voor volwassenen zal aanhouden.
Als uitgangspunt voor een openlijke geweldpleging waarbij het slachtoffer enig letsel heeft opgelopen, hanteert de rechtbank, conform de oriëntatiepunten van het LOVS, een taakstraf van 150 uur. De rechtbank ziet ten aanzien van verdachte geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Omdat verdachte ook nog tot twee keer toe is aangehouden terwijl hij harddrugs in zijn bezit had, zal de rechtbank deze straf verhogen. Al met al zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 180 uur opleggen, te vervangen door 90 dagen jeugddetentie en met aftrek van voorarrest. Omdat verdachte voor deze zaak al meer dan vijf maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal hij de op te leggen werkstraf niet ‘voelen’, omdat deze in zijn geheel zal worden verrekend met het voorarrest.
De rechtbank had graag enkele bijzondere voorwaarden verbonden aan een op te leggen voorwaardelijk strafdeel. Uit de verschillende rapporten van de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming blijkt immers dat verdachte enige ondersteuning vanuit deze instanties goed kan gebruiken en dat hij daar ook baat bij heeft. Verdachte heeft echter dusdanig lang in voorlopige hechtenis doorgebracht dat de rechtbank niet meer toekomt aan het opleggen van meer dan dit voorarrest, laat staan dat daarbovenop nog een voorwaardelijk deel (met bijzondere voorwaarden) kan worden opgelegd. Het staat verdachte echter altijd vrij om vrijwillig bij een instantie aan te kloppen voor de nodige hulp en ondersteuning bij het stabiliseren en structureren van zijn leven.
Kijkend naar de op te leggen straf en de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding deze voorlopige hechtenis nog een dag langer te laten duren. De voorlopige hechtenis is dan ook op de dag van de zitting van 27 november 2019 opgeheven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77m, 77n, 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart het eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde (de diefstal met geweld) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde (de openlijke geweldpleging) heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van zaak B en zaak C:
Handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2019.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]