ECLI:NL:RBAMS:2019:9296

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
<7842125 \ CV EXPL 19-13325>
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na afgebroken onderhandelingen over oprichting cryptocurrency-fonds

In deze zaak vordert eiser, die in contact is gekomen met gedaagden over de oprichting van een cryptocurrency-fonds, schadevergoeding na de afgebroken onderhandelingen. De procedure begon met een dagvaarding op 7 juni 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De partijen hebben meerdere keren vergaderd en gecommuniceerd via e-mail en WhatsApp over de oprichting van het fonds, maar hebben geen definitieve overeenkomst bereikt. Eiser stelt dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de totstandkoming van de overeenkomst en vordert vergoeding van gemaakte kosten, waaronder reis- en grafische ontwerpkosten. Gedaagden voeren verweer en stellen dat er geen schadevergoedingsplicht is ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat er geen onaanvaardbare afbreking van de onderhandelingen heeft plaatsgevonden, maar kent eiser wel een gedeeltelijke vergoeding toe voor de gemaakte kosten. Uiteindelijk wordt gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 2.388,00 aan eiser, inclusief proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 7842125 CV EXPL 19-13325
Uitspraak: 20 december 2019
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederend in persoon,
t e g e n

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. B.J.C. Pleiter.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [woonplaats] (mannelijk meervoud). Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 29 augustus 2019,
  • de op 8 november 2019 gehouden comparitie van partijen. De door de griffier gemaakte aantekeningen daarvan bevinden zich bij de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in september 2017 met elkaar in contact gekomen. Op 10 oktober 2017 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij is gesproken over de mogelijkheden met betrekking tot de oprichting van een cryptocurrency-fonds. [eiser] heeft naar aanleiding van dit gesprek notulen opgemaakt en deze per e-mail naar [woonplaats] verstuurd. [woonplaats] hebben hier niet op gereageerd.
2.2.
Bij e-mail van 24 oktober 2017 heeft [eiser] aan [woonplaats] een lijst gestuurd met te nemen vervolgstappen voor de oprichting van een cryptocurrency-fonds. [gedaagde sub 2] heeft op 31 oktober 2017 op deze e-mail gereageerd. De reactie van [gedaagde sub 2] houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Ik denk dat we voor nu een BV moeten openen in Nederland om zsm te beginnen. Dit het liefst volgende week met een Notaris. @ [eiser] kan jij deze afspraak maken en opzetten. (…)
Voor ons ligt het komende half jaar de focus hier. Wat betekend dat we een kantoor ruimte nodig hebben waar we gewoon zo veel mogelijk kunnen zitten. MO en ik zitten het liefst gewoon elke dag samen op een plek waar we een creative hangout kunnen creëren. Waar hij kan traden, ik me afspraken kan doen en me belletjes, en we gewoon samen kunnen werken. Willen we dit tot een succes brengen moeten we gewoon echt vaker bij elkaar komen. zo simpel is het.
(…)
GAS EROP (…)”
2.3.
Op 8 november 2017 ontmoeten partijen elkaar opnieuw. Tijdens deze ontmoeting is in ieder geval gesproken over een naam voor het cryptocurrency-fonds, waarna de domeinnaam “ [domeinnaam] ” door [eiser] is geregistreerd. Op 14 november 2017 komen partijen opnieuw bij elkaar. In navolging van deze bijeenkomst heeft [eiser] aan [woonplaats] een e-mail gestuurd getiteld “ [titel brief] ”.
2.4.
[eiser] heeft op 16 november 2017 twee kantoren bezichtigd. [gedaagde sub 1] heeft in de gezamenlijke groepsapp van partijen laten weten dat hij de twee kantoren “om het even” vindt.
2.5.
Op 24 november 2017 heeft [eiser] opnieuw een e-mail aan [woonplaats] verstuurd met te nemen vervolgstappen voor de oprichting van het fonds. Een reactie van [woonplaats] is uitgebleven.
2.6.
Begin december 2017 is [eiser] in Thailand geweest. Aldaar heeft hij in Bangkok een internationale cryptocurrency conferentie bezocht en heeft hij in Phuket gesproken met een potentiële investeerder in het fonds. [gedaagde sub 1] heeft omtrent deze potentiële investeerder de volgende berichten in de gezamenlijke groepsapp geplaatst:
“Deze moeten we binnenslepen. Ik reken op je [eiser] . (…) Ik had serieus met mezelf afgesproken dat als jij niet kon ik zou vliegen”
2.7.
Op 13 december 2017 komen partijen wederom bijeen, waarna [eiser] per e-mail een nieuwe to-dolijst aan [woonplaats] heeft gestuurd. In deze to-dolijst is onder andere opgenomen “
4. WEBSITE:(…) budget is €1500 - €2000”.Diezelfde dag hebben [eiser] en [gedaagde sub 1] samen twee nieuwe potentiële investeerders ontmoet. Deze investeerders hebben per e-mail op 16 december 2017 een terugkoppeling van dit gesprek gestuurd, waarin onder andere aandacht wordt gevraagd voor de inhoud en structuur van het fonds. [eiser] heeft op 19 december 2017 een reactie op deze e-mail aan [woonplaats] gestuurd en de dag daarna een vernieuwde versie van de hierboven genoemde to-dolijst. [woonplaats] hebben hier niet op gereageerd.
2.8.
Naar aanleiding van een tussen partijen gevoerd gesprek op 21 december 2017 heeft [eiser] een e-mail getiteld “ [titel e-mail] ” aan [woonplaats] gestuurd. [woonplaats] hebben hier niet op gereageerd. Op 26 december 2017 hebben partijen opnieuw afgesproken.
2.9.
Op 7 januari 2018 hebben [woonplaats] een e-mail aan [eiser] gestuurd. Zij hebben daarin een drietal punten naar voren gebracht waar ze in het contact met [eiser] tegenaan waren gelopen. Deze e-mail wordt afgesloten met de volgende passages:
“(…) We willen je echter wel op het hart drukken, dat dit geen persoonlijke aanval is, maar dat we dit puur doen, omdat we ons zo beter kunnen verwoorden, en graag dit met zijn 3en tot een mega succes willen brengen. Daar horen zulke dingen soms bij, maar we willen wel dat alles duidelijk is, voordat we onze handtekeningen ergens definitief onder gaan zetten. Laten we er morgen rustig over praten, en de laatste stappen tot succes bespreken. (…)”
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft op 8 januari 2018 in de gezamenlijke groepsapp laten weten dat hij “alle contracten” heeft geregeld.
2.11.
Tijdens een gesprek op 12 januari 2018 hebben [woonplaats] aan [eiser] te kennen gegeven niet meer met hem te willen samenwerken wegens een gebrek aan vertrouwen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [woonplaats] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van € 24.936,35, te vermeerderen met de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe - kort gezegd - dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst tot oprichting van het fonds tussen partijen zou worden gesloten. De onderhandelingen waren dusdanig vergevorderd dat [woonplaats] deze niet hadden mogen afbreken zonder een schadevergoeding aan [eiser] te betalen. [woonplaats] dienen dan ook de door [eiser] gemaakte kosten te vergoeden voor de naar Thailand gemaakte reis en de grafische vormgeving van het fonds (à € 7.136,35) en de kosten van de door [eiser] verrichte werkzaamheden (à € 17.800,-).
3.3.
[woonplaats] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of er voor [woonplaats] een schadevergoedingsplicht is ontstaan als gevolg van de tussen partijen afgebroken onderhandelingen. Als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.
gerechtvaardigde verwachting totstandkoming overeenkomst?
4.2.
In het onderhavige geval zijn partijen in gesprek geraakt over de oprichting van een cryptocurrency-fonds. Partijen zijn tussen oktober 2017 en januari 2018 enkele malen bijeengekomen om hierover te spreken en hebben in navolging van deze bijeenkomsten zowel e-mail- als WhatsApp-contact met elkaar onderhouden over een aantal onderwerpen van belang voor de oprichting van een dergelijk fonds.
Op basis van de hierboven genoemde feiten kan vast worden gesteld dat - ook vanuit de zijde van [woonplaats] - in ieder geval is gesproken over een structuur en een naam voor het fonds, een logo, een website, huisvesting en mogelijke investeerders. Hoewel dit contact dus wederzijds is geweest, kan echter niet anders worden geconcludeerd dan dat het merendeel van het tussen partijen tot stand gekomen contact en acties is geïnitieerd door [eiser] . [woonplaats] waren hiervan op de hoogte en hebben met [eiser] meegedacht, maar hebben ook herhaaldelijk niet gereageerd op de e-mails en to-dolijsten van [eiser] .
4.3.
Verder kan worden vastgesteld dat partijen over voor de oprichting van het fonds wezenlijke elementen, zoals investeringsbedragen en een aandelen- en/of functieverdeling, geen overeenstemming hebben bereikt. Gelet op deze op essentialia ontbrekende overeenstemming, het beperkte aantal bijeenkomsten, het korte tijdsbestek van de onderhandelingen en de terughoudendheid in de reacties van [woonplaats] (het niet reageren op [eiser] ’s berichten), is de kantonrechter van oordeel dat een situatie waarin [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat daadwerkelijk een overeenkomst tussen partijen tot stand zou komen niet bereikt is. Er waren aan de zijde van [woonplaats] te veel reserves en er was nog te veel onduidelijk en/of onbeslist om van de definitieve totstandkoming van een overeenkomst uit te gaan. Van een onaanvaardbare afbreking van de onderhandelingen waardoor een schadevergoedingsplicht (strekkend tot vergoeding van positief contractsbelang) is ontstaan, is dan ook geen sprake.
vergoeding gemaakte kosten
4.4.
Dat betekent echter niet zonder meer dat [woonplaats] de onderhandelingen zonder enige vergoeding van de door [eiser] gemaakte kosten mochten afbreken. [eiser] heeft vergoeding gevorderd van enkele kostenposten die naar zijn stellingen ter voorbereiding van het fonds met instemming van [woonplaats] zijn gemaakt. Na het uiteenvallen van de samenwerking hebben [woonplaats] ook aangegeven dat zij tot een zekere kostenvergoeding bereid waren. Over de omvang daarvan zijn partijen het echter niet eens geworden.
4.5.
[eiser] heeft allereerst vergoeding gevorderd van de door hem gemaakte kosten van grafische vormgeving. De vergoeding van deze kosten zal gedeeltelijk worden toegewezen. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat partijen overlegd hebben over het ontwerp van een logo en een website en dat [eiser] er ook zorg voor heeft gedragen dat zowel een website als een logo zijn gerealiseerd. Dit is niet door [woonplaats] betwist. [woonplaats] hebben echter aangevoerd dat zij met betrekking tot deze kostenpost slechts hebben ingestemd tot een bedrag van maximaal € 2.000,-(zie 2.7). [eiser] heeft hierop ter zitting gesteld dat de grafische kosten vanwege tijdsdruk zijn opgelopen, dat hij dat aan [woonplaats] heeft gemeld en dat [woonplaats] vervolgens hebben ingestemd met het nu door hem gevorderde bedrag. [woonplaats] betwisten dat zij die instemming hebben gegeven. Uit geen van de overgelegde stukken blijkt dat [woonplaats] toestemming hebben gegeven om meer dan € 2.000,- uit te geven aan de grafische ontwerpen. Zodoende zal met betrekking tot deze kostenpost een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen, maar komt het meer gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
[eiser] heeft verder vergoeding gevorderd van (een deel van) de door hem gemaakte kosten betreffende de reis naar Thailand. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij op eigen initiatief naar Bangkok is gevlogen voor de cryptocurrency-conferentie en dat hij vervolgens in overleg met [woonplaats] van Bangkok naar Phuket is gevlogen voor een ontmoeting met een potentiële investeerder. Deze verklaring wordt ondersteund door de onder 2.6 genoemde WhatsApp-correspondentie en is ook niet betwist door [woonplaats] Dientengevolge wordt een bedrag toegewezen van € 388,- (€ 220,- voor de vlucht en € 168,- voor eten en drankjes). Voor toewijzing van het overige door [eiser] gevorderde bedrag bestaat geen grond. Uit niets is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt in het belang van het fonds of dat [woonplaats] hebben toegezegd in deze kosten bij te dragen.
vergoeding werkzaamheden
4.7.
Het door [eiser] op grond van artikel 7:405 van het Burgerlijk Wetboek gevorderde bedrag voor de door hem verrichte werkzaamheden komt niet voor vergoeding in aanmerking. Voor vergoeding van deze kosten is geen grond, aangezien niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht in de zin van het Burgerlijk Wetboek is overeengekomen.
proceskosten
4.8.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 2.388,- wordt toegewezen. [eiser] heeft geen reis- en verblijfkosten in de zin van artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gevorderd. Aan [eiser] zal vergoeding van de explootkosten en het verschuldigde griffierecht worden toegekend.
Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
107,12
aan explootkosten
486,00
aan griffierecht
593,12
totaal
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze als hieronder vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [woonplaats] hoofdelijk - in die zin dat als de een heeft betaald de ander is gekweten - aan [eiser] een bedrag te betalen van € 2.388,00;
5.2.
veroordeelt [woonplaats] hoofdelijk - in die zin dat als de een heeft betaald de ander is gekweten - in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 593,12, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, kantonrechter, bijgestaan door mr. L. Goris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.
De griffier De kantonrechter