ECLI:NL:RBAMS:2019:9285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
13/751823-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 oktober 2019 en betrof een EAB dat op 9 september 2019 was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1984, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, onderzocht. Deze feiten omvatten 'bendevorming', 'diefstal met geweld' en 'verkrachting', die naar Belgisch recht strafbaar zijn en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

Tijdens de zitting op 26 november 2019 heeft de rechtbank de argumenten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord. De raadsvrouw betwistte de redelijkheid van de aangekruiste feiten in het EAB, maar de rechtbank oordeelde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feiten en de aangekruiste categorieën. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties waren dat hij in Nederland zijn straf zou ondergaan.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, maar besloot dat deze niet van toepassing was, gezien de argumenten van de officier van justitie. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters, in aanwezigheid van griffier N.M. van Trijp.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751823-19
RK nummer: 19/5824
Datum uitspraak: 10 december 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2019 door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen – afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 9 september 2019, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (referentie: OR THYS 2019/081 – Not. Nr. AN.11.LB.044085/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Het EAB ziet op 3 feiten: ‘bendevorming’, ‘diefstal met geweld’ en ‘verkrachting’. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 18 en 27, te weten:
18: georganiseerde of gewapende diefstal;
27: verkrachting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en het e-mailbericht van 17 oktober 2019 van onderzoeksrechter Thys is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Onderdeel e) van het EAB bevat een beschrijving van de feiten. Hierin staat dat het slachtoffer na een avond uit versuft wakker werd in haar eigen bed en constateerde dat haar woning was doorzocht en dat er verschillende goederen waren gestolen. Op het lichaam van het slachtoffer werd DNA van de opgeëiste persoon aangetroffen.
Onderzoeksrechter Thys heeft in een e-mailbericht van 17 oktober 2019 een nadere omschrijving van de feiten gegeven:
“Bendevorming – Diefstal geweld – verkrachting: in de nacht van 13 op 14 april 2019 te Antwerpen (…) minstens door [de opgeëiste persoon] (…) mogelijks bijgestaan door nog te identificeren derden gelet op de aanzienlijke hoeveelheid gestolen goederen.
Bendevorming: gebruik door 4 personen van de gestolen kredietkaart te (…) Amsterdam op 14.04.2019; Tevens aankoop van GSM door twee personen met deze kredietkaart te Amsterdam.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ‘georganiseerde of gewapende diefstal’ niet in redelijkheid is aangekruist, omdat de delicten ‘bendevorming’ en ‘diefstal met geweld’ – gelet op de feitsomschrijving – niet onder dit lijstfeit kunnen worden gebracht. In onderdeel e) van het EAB wordt niet gesproken over andere personen die betrokken zouden zijn bij de diefstal. Het gaat te ver om uit de omstandigheid dat er een ‘aanzienlijke hoeveelheid’ goederen is gestolen, af te leiden dat er meerdere personen bij de diefstal betrokken moeten zijn geweest. Bovendien blijkt uit de feitsomschrijving in het EAB en de nadere toelichting door de onderzoeksrechter niet dat de diefstal gepaard is gegaan met geweld, zodat ook om die reden het lijstfeit niet in redelijkheid is aangekruist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Mede gelet op de nadere omschrijving in het e-mailbericht van 17 oktober 2019 van onderzoeksrechter Thys is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Beide lijstfeiten zijn in redelijkheid aangekruist. Daarom moet onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Onderzoeksrechter Thys heeft bij brief van 17 oktober 2019 de volgende garantie gegeven:
Betreft: Terugkeergarantie [opgeëiste persoon] [geboortedag] 1984
Bij deze verklaar ik Kristiaan Thys, onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen - Afdeling Antwerpen, inzake mijn onderzoek 2019/081 nopens [opgeëiste persoon] [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] , Suriname, dat ik mij - Conform artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel (…) en artikel 6 lid 1 van de Nederlandse Overleveringswet garant stel tot teruglevering aan de Nederlandse gerechtelijke overheden van de genaamde [opgeëiste persoon] bij een definitieve veroordeling tot een gevangenisstraf.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende en is de onderzoeksrechter bevoegd om een dergelijke garantie te verstrekken.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
verkrachting.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek heeft een aanvang genomen in België;
- het slachtoffer is woonachtig in België;
- het bewijs bevindt zich in België.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140, 242 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen – afdeling Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.