Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 9 oktober 2019 en betrof een EAB dat op 9 september 2019 was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1984, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die aan het EAB ten grondslag lagen, onderzocht. Deze feiten omvatten 'bendevorming', 'diefstal met geweld' en 'verkrachting', die naar Belgisch recht strafbaar zijn en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
Tijdens de zitting op 26 november 2019 heeft de rechtbank de argumenten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gehoord. De raadsvrouw betwistte de redelijkheid van de aangekruiste feiten in het EAB, maar de rechtbank oordeelde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feiten en de aangekruiste categorieën. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties waren dat hij in Nederland zijn straf zou ondergaan.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, maar besloot dat deze niet van toepassing was, gezien de argumenten van de officier van justitie. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters, in aanwezigheid van griffier N.M. van Trijp.