ECLI:NL:RBAMS:2019:928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
13/654046-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs en betrouwbaarheid van verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, heeft de rechtbank Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft beschuldigingen van seksueel misbruik door de verdachte van zijn nichtje, met ten laste gelegde feiten die zich tussen 2005 en 2013 zouden hebben afgespeeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de verklaringen van de aangeefster en getuigen, waarbij de betrouwbaarheid van deze verklaringen centraal stond. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld, na meerdere zittingen, dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen directe getuigen waren en dat de enkele verklaring van de aangeefster niet voldeed aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster tegenstrijdigheden vertoonden en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte daarom vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654046-16 (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzittingen

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 maart 2017, 15 juni 2018 en 29 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. het plegen van handelingen, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 april 2009 te Amsterdam;
2. het plegen van ontuchtige handelingen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 22 april 2009 tot en met 22 april 2013 te Amsterdam.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De verklaringen van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) zijn voldoende betrouwbaar. Daarnaast is er met betrekking tot de ontuchtige handelingen, in onderlinge samenhang bezien, voldoende concrete steun voor de verklaringen van [persoon 1] . Zo heeft verdachte de gelegenheid voor de handelingen gehad, nu hij zeer regelmatig bij [persoon 1] bleef slapen, en blijkt uit de seksueel getinte berichten die verdachte stuurde dat sprake was van een ongezonde seksuele belangstelling jegens zijn 7 jaar jongere nichtje. Ook van belang zijn in dit kader de verklaringen van een ander nichtje van verdachte ( [persoon 2] (hierna: [persoon 2] )) en een vriendin van [persoon 1] ( [persoon 3] (hierna: [persoon 3] )). Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte ook met [persoon 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd en dat hij, terwijl hij tien jaar ouder was, [persoon 3] heeft betast.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De verklaringen van [persoon 1] dienen als onbetrouwbaar, op bepaalde punten zelfs leugenachtig, te worden beschouwd en als zodanig buiten de bewijsvoering te worden gehouden. Daarbij komt dat de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] geen schakelbewijs vormen, nu deze handelingen ten eerste niet ten laste gelegd zijn en ten tweede geen seksueel binnendringen - als bedoeld in de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht - behelzen. Ander steunbewijs, zoals de beweerde Facebookgesprekken, is niet aangeleverd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
De rechtbank constateert dat er in dit geval, zoals vaker in zedenzaken voorkomt, naast de aangeefster en (volgens de beschuldiging) verdachte geen directe getuigen zijn van het gestelde misbruik. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van de aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gestelde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat - op grond van inmiddels vaste rechtspraak - in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren. Getuigen die verklaren over de toestand van de aangeefster na de gewraakte seksuele handelingen kunnen dan bijvoorbeeld van betekenis zijn. In ieder geval geldt dat de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval (Hoge Raad 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247).
3.3.2.
Verklaringen
De rechtbank dient bij het beoordelen van de verklaringen van aangeefster en getuigen behoedzaamheid te betrachten. In het algemeen geldt dat verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter nog niet onbetrouwbaar. Eventuele tegenstrijdigheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, door emoties of schaamte komen dan wel ontstaan zijn door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
3.3.2.1. Aangeefster
Aangeefster [persoon 1] heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen tussen 2005 en 2013. Zij heeft - kort gezegd - verklaard dat zij in die periode door haar achterneef, verdachte, seksueel misbruikt werd. De eerste keer dat hij aan haar zat, was tijdens een verjaardagsfeestje bij hem thuis toen zij ongeveer 8 jaar oud was. Zij waren met meerdere kinderen verstoppertje aan het spelen. Verdachte en [persoon 1] verstopten zich onder een bed en [persoon 1] werd door hem gevingerd. De eerste keer penetreren vond niet veel later plaats op een slaapbank in haar ouderlijk huis. Haar broer [persoon 4] stond onder de douche, terwijl [persoon 1] een
doggy style-positie voor verdachte moest aannemen. De laatste keer penetratie vond een aantal jaren later in de auto van verdachte plaats.
Tegenstrijdigheden
De rechtbank constateert dat de door [persoon 1] afgelegde verklaringen tegenstrijdigheden bevatten. Zo verklaarde [persoon 1] tijdens haar verhoor dat verdachte haar in totaal 2 of 3 keer gepenetreerd had, en bij de rechter-commissaris dat verdachte haar 5 of 6 keer gepenetreerd had. Ook verklaarde zij tijdens haar aangifte dat na haar 12e of 13e jaar (namelijk: na de seks in de auto) geen seksuele handelingen meer hadden plaatsgevonden, terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaarde dat verdachte zich nog, toen zij 18 jaar oud was, in haar aanwezigheid aan het aftrekken was. Ten slotte verklaarde [persoon 1] , zowel tijdens het informatieve gesprek als de aangifte, dat zij 17 jaar oud was toen zij haar vriendin [persoon 5] over het misbruik vertelde. Dit terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaarde dat zij op dat moment 14 of 15 jaar oud was.
3.3.2.2. Getuigen
Naast de verklaringen van [persoon 1] bevat het dossier een aantal getuigenverklaringen. Het gaat daarbij met betrekking tot de handelingen die [persoon 1] betreffen om verklaringen ‘van horen zeggen’; verklaringen die te herleiden zijn tot één en dezelfde bron, namelijk [persoon 1] . Dat geldt echter niet geheel voor de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] , nu zij hebben verklaard zelf door verdachte te zijn betast.
[persoon 2] heeft verklaard over twee momenten dat zij met haar neef, verdachte, in bed lag. Eén keer ging hij met zijn hand onder haar shirt en raakte hij haar borsten aan. De andere keer ging het bed zo heen en weer, dat zij vermoedde dat verdachte zich aan het aftrekken was.
[persoon 3] heeft daarnaast verklaard dat verdachte een keer, tijdens uitgaan, met zijn handen van haar buik naar haar borsten ging. Deze omstandigheden zeggen evenwel op zichzelf niets over de handelingen die verdachte bij [persoon 1] zou hebben verricht.
Steunbewijs
Zoals gezegd, moet voor de verklaring van [persoon 1] voldoende steun te vinden zijn in het overige bewijsmateriaal. Dat bewijsmateriaal moet
zelfstandigbewijs voor het ten laste gelegde kunnen opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] niet als zelfstandig bewijs dienen voor seksuele handelingen
ten aanzien van[persoon 1] . Daarbij acht de rechtbank van belang dat de ouders van verdachte over 2 specifieke momenten gedetailleerd hebben verklaard over de feitelijke situatie in hun toenmalige woning. Zij hebben verklaard dat – anders dan aangeefster heeft verklaard - het niet mogelijk was om onder het bed te liggen, nu er lades onder de bedden lagen. Ook ten aanzien van het vingeren achter de deur hebben zij verklaard dat het enerzijds niet mogelijk was achter de deur te staan vanwege de beperkte ruimte, en anderzijds de deur van helder glas was zodat verstoppen achter deze deur niet mogelijk was. Deze verklaringen heeft aangeefster onvoldoende kunnen weerleggen in haar nadere verklaring bij de rechter commissaris en andere bewijsmiddelen over de feitelijke situatie ontbreken.
3.3.3.
Direct bewijs
De rechtbank merkt voorts op dat direct bewijs, zoals de Facebookgesprekken, ontbreekt.
3.3.4.
Conclusie
Nu er buiten hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd geen ander bewijsmateriaal beschikbaar is dat voldoende steun geeft aan de verklaring van [persoon 1] , kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. STK Zaktelefoon
LG
4561156
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.A.J. Hübel en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2019.
[...]