ECLI:NL:RBAMS:2019:9257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
13/650410-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting van meerdere slachtoffers door middel van valse voorwendselen en sociale media

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een 25-jarige vrouw, die beschuldigd werd van oplichting. De verdachte heeft in de periode van 2016 tot 2018 meerdere slachtoffers opgelicht door hen via sociale media te benaderen met de belofte van geld in ruil voor het afsluiten van telefoonabonnementen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als een bekende van de slachtoffers en hen instrueerde om abonnementen af te sluiten, waarna zij de bijbehorende telefoons in beslag nam. Tijdens de zittingen op 29 juli en 29 november 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de afpersing van een van de slachtoffers, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij onder dwang handelde. Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor de oplichting van een ander slachtoffer, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan bedrieglijk handelen door valse voorwendselen te gebruiken. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, evenals een taakstraf van 60 uur, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding voor het slachtoffer vastgesteld, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de materiële schade die het slachtoffer had geleden door de oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650410-18 (Promis)
Datum uitspraak: 13 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juli en 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.A. Ruijs en van wat verdachte en haar raadsman mr. R.J.H. Titahena naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het plegen van de volgende feiten:
Feit 1:
primair:afpersing van [slachtoffer 1] op 28 juli 2018 te Amsterdam;
subsidiair:tezamen en in vereniging plegen van oplichting van [slachtoffer 1] in de periode van 27 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 te Amsterdam en/of Duivendrecht;
Feit 2:
tezamen en in vereniging plegen van oplichting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] in de periode van 1 december 2016 tot en met 21 juni 2018 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Duivendrecht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Inleiding
In augustus 2018 werd een opsporingsonderzoek (13Esneux) gestart naar de oplichting van adolescenten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Aan hen werd telkens geld beloofd in ruil voor het afsluiten van telefoonabonnementen en het afgeven van de daarbij verkregen mobiele telefoons. Het abonnement zou van hun naam verwijderd worden. Uiteindelijk hebben aangevers, zo hebben zij verklaard, nooit betaald gekregen en bleven zij achter met de maandelijkse kosten voor telefoons die zij niet meer in hun bezit hadden.
Uit het opsporingsonderzoek bleek dat de aangevers steeds via social media werden benaderd door accounts met de naam [naam account 1] , [naam account 2] of [naam account 3] . Nadat de aangevers waren ingegaan op het aanbod om snel geld te verdienen, werden zij opgehaald door “ [verdachte] ”. Zij bracht de aangevers naar de telefoonwinkels, gaf hen specifieke instructies voor het afsluiten van de abonnementen en nam de telefoons behorend bij de afgesloten abonnementen direct in beslag. Verdachte heeft op zitting bevestigd dat de accounts met de namen [naam account 1] en [naam account 2] van haar zijn en dat zij met de aangevers naar de telefoonwinkels is gereden en hen instructies heeft gegeven.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde afpersing en oplichting van [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden gelet op de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en het ontbreken van steunbewijs voor de conclusie dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen.
De oplichting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] kan wel wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de verklaring van verdachte en de overige stukken in het dossier. De handelwijze van verdachte is zo indringend, frequent, geraffineerd, vertrouwenwekkend en zodanig overtuigend geweest, dat de nog jonge en vaak niet hoog opgeleide aangevers hier in zijn getuind, allen in de veronderstelling dat zij hier financieel beter van zouden worden. Als zij hadden doorzien waar verdachte mee bezig was, dan hadden ze nader onderzoek gedaan en hier nooit mee ingestemd, gezien de te voorziene negatieve financiële gevolgen voor hen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal van feit 1 moet worden vrijgesproken gelet op de verklaring die [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van feit 2, omdat de aangevers niet de nodige omzichtigheid hebben betracht zodat geen sprake is van oplichting.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegdeAlhoewel verdachte bekent dat zij aangeefster [slachtoffer 1] naar de telefoonwinkels heeft gebracht, haar heeft geïnstrueerd welk abonnement zij moest afsluiten en de door [slachtoffer 1] verkregen nieuwe telefoons in ontvangst heeft genomen, is de rechtbank van oordeel dat zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
In haar aangifte verklaart aangeefster dat zij onder dreiging met geweld en een pistool twee telefoonabonnementen heeft afgesloten. In een aanvullende aangifte zegt aangeefster dat zij zag dat verdachte een wapen achter haar broeksband had gestoken. Verdachte ontkent dat zij een wapen bij zich had. Bij de rechter-commissaris komt aangeefster terug op haar aangifte. Desgevraagd zegt zij dat ze ‘
het niet zeker weet’ en durft ze ‘
het niet met zekerheid te zeggen’ of verdachte een wapen bij zich had. Daarnaast heeft aangeefster verklaard dat ze er niet op had gerekend dat zij geld van verdachte zou krijgen als vergoeding voor het afsluiten van telefoonabonnementen en dat zij gelijk wist dat het niet mogelijk was dat haar gegevens uit het systeem zouden worden gehaald. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde afpersing en oplichting niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het haar onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
5.3.2
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Algemene overwegingDe rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
Is verdachte de gebruiker van het Facebookaccount [naam account 3] ?De vraag die eerst moet worden beantwoord, is of verdachte de persoon is die middels het Facebookaccount op naam van [naam account 3] contact heeft opgenomen met aangevers, en meer in het bijzonder [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De rechtbank overweegt als volgt.
Aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] werden via Facebook benaderd door een persoon die gebruik maakte van het account op de naam [naam account 3] . Aangever [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij via Facebookmessenger werd benaderd door een account op naam van [naam account 2] . Verdachte heeft op zitting bevestigd dat het account met de naam [naam account 2] van haar is. Als het gesprek tussen [slachtoffer 2] en “ [naam account 1] ” wordt voortgezet in WhatsApp, zegt de gebruiker van het telefoonnummer op enig moment dat hij [naam account 3] heet.
De politie heeft onderzoek verricht aan de inbeslaggenomen telefoon van verdachte. Hieruit is gebleken dat het Facebookaccount van [naam account 3] stond aangemeld via de telefoon van verdachte. Daarnaast blijkt uit onderzoek verricht naar de persoon achter het Facebookaccount van [naam account 3] dat zijn profiel 37 gemeenschappelijke vrienden heeft met het Facebookprofiel van [naam account 2] .
Tegen deze achtergrond vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij niet degene is die gebruik maakte van het Facebookaccount met de naam [naam account 3] en haar telefoon vaak aan anderen uitleende en anderen dan op haar telefoon in hun accounts inlogden, ongeloofwaardig. Daarbij is van belang dat verdachte voor het eerst op zitting met deze verklaring is gekomen en zij deze onvoldoende concreet en verifieerbaar heeft gemaakt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte de persoon is die middels het Facebookaccount van [naam account 3] contact heeft opgenomen met aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Daarnaast heeft zij via het account van [naam account 2] aangever [slachtoffer 2] benaderd. Omdat uit de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende blijkt dat er nog een ander persoon dan verdachte bij de ten laste gelegde oplichting betrokken is geweest, spreekt de rechtbank verdachte vrij van medeplegen.
Heeft verdachte de aangevers opgelicht?De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of verdachte door gebruikmaking van leugens de aangevers zodanig heeft misleid, dat zij als gevolg van die leugens zijn overgegaan tot het afsluiten van de telefoonabonnementen en het afgeven van de bijbehorende telefoons, behoudens de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich via social media voorgedaan als [naam account 2] en [naam account 3] . Hiermee heeft zij zich schuldig gemaakt aan het gebruiken van een valse naam. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aannemen van een valse hoedanigheid. Nadat aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waren ingegaan op het aanbod om telefoonabonnementen af te sluiten, werden zij opgehaald door [verdachte] , zijnde verdachte. Desgevraagd verklaarde deze [verdachte] aan [slachtoffer 3] dat zij een collega van zijn oom [naam account 3] was. Aan de overige aangevers vertelde zij de zus van [naam account 3] te zijn. Tot slot heeft verdachte gebruik gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte heeft aan aangevers beloofd dat zij geld zouden ontvangen voor het afgeven van de telefoons behorend bij de afgesloten abonnementen en dat hun naam en het abonnement uit de administratie van de betreffende provider zouden worden verwijderd. Dit, terwijl verdachte ten tijde van het doen van deze beloften wist dat zij die niet kon waarmaken en niet ging nakomen.
Hoewel verdachte wel gebruik heeft gemaakt van een valse naam en een valse hoedanigheid en zij zich bediende van een samenweefsel van verdichtsels, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van oplichting van de aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Alle aangevers hebben verklaard dat zij via Facebook werden benaderd door [naam account 3] dan wel [naam account 2] . Zij dachten contact te hebben met een man, maar op de gemaakte afspraak verscheen telkens een vrouw, verdachte. Desondanks zijn aangevers met verdachte meegegaan.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op de dag van de afspraak met verdachte geen lekker gevoel had bij het geheel. Vervolgens heeft hij wel bij verdachte nagevraagd of het geen truc was, maar hij heeft geen nader onderzoek verricht. [slachtoffer 2] ging, ondanks dat hij argwaan had, mee met verdachte naar de telefoonwinkels en sloot daar abonnementen af. Daar komt bij dat toen verdachte hem vroeg of hij vrienden had die ook een abonnement zouden willen afsluiten, [slachtoffer 2] antwoordde: ‘
Jawel, maar die zijn wat van de brave kant als je begrijpt van ik bedoel.’ Hierin ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat [slachtoffer 2] zich ervan bewust was dat hij iets deed wat niet door de beugel kon.
Op de vraag van de politie waarom aangever [slachtoffer 4] het telefoonabonnement had afgesloten, antwoordde hij dat hij het deed voor het geld. Hieruit kan worden opgemaakt dat hij vrijwillig bij verdachte in de auto is gestapt omdat hij (snel) geld wilde verdienen.
Tot slot blijkt uit de verklaring van aangever [slachtoffer 5] bij de rechter-commissaris dat hij zich ervan bewust was dat je de kosten moet dragen als je een telefoonabonnement afsluit en dat je niet zomaar van een contract af komt.
De rechtbank is van oordeel dat deze aangevers, van wie niet is gebleken dat zij bijzonder beïnvloedbaar waren of dat anderszins iets aan hun verstandelijke vermogens mankeerde, niet de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid hebben betracht die van hen onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De gang van zaken, het ingaan op het aanbod van een onbekend persoon om snel geld te verdienen met het afsluiten van telefoonabonnementen waarbij dure telefoons worden afgegeven en het meegaan met een onbekende vrouw terwijl was afgesproken met een man, is dermate ongebruikelijk dat daarbij niet zonder meer op basis van goed vertrouwen kon worden gehandeld. De aangevers hadden nader onderzoek moeten verrichten of het wel mogelijk was wat verdachte hen voorstelde, maar hebben dit nagelaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat deze aangevers uitsluitend door de door verdachte gebezigde oplichtingsmiddelen werden bewogen mee te werken en dus dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Zij zal verdachte dus vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Dit ligt anders voor aangever [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij via Facebook werd benaderd door zijn oom [naam account 3] , gebruikmakend van het Facebookaccount op naam van [naam account 3] . Ook aan hem werd gevraagd of hij geld wilde verdienen met het afsluiten van telefoonabonnementen waarna zijn naam van de abonnementen zou worden verwijderd. [slachtoffer 3] kent deze oom, ziet hem af en toe en weet dat hij voor een telecombedrijf werkt. Op de gemaakte afspraak verscheen [verdachte] . Omdat zij een collega zei te zijn van oom [naam account 3] en ‘
wanneer familie iets vraagt dan doe je dat’, ging [slachtoffer 3] mee met verdachte en sloot hij een telefoonabonnement af.
De rechtbank is van oordeel dat aangever [slachtoffer 3] niet kan worden verweten dat hij onzorgvuldig is geweest. De omstandigheden dat hij werd benaderd door een bekende oom, die daadwerkelijk bij een telecombedrijf werkte wat het verwijderen van het abonnement van zijn naam plausibel maakte, gaven [slachtoffer 3] geen argwaan en hadden hem ook geen aanleiding tot argwaan hoeven geven. Hoewel het meewerken aan het afsluiten van het telefoonabonnement bij KPN waarbij de daarbij verkregen telefoon moest worden afgegeven bedenkelijk is, handelde [slachtoffer 3] naar het oordeel van de rechtbank op basis van goed vertrouwen en had hij geen nader onderzoek hoeven verrichten. De rechtbank komt daarom op dit punt tot een bewezenverklaring van oplichting van [slachtoffer 3] .
Aan verdachte is eveneens ten laste gelegd dat zij [slachtoffer 3] heeft opgelicht bij het afsluiten van een telefoonabonnement bij T-Mobile en het afgeven van de bijbehorende telefoon. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] komt echter naar voren dat hij op een eerder moment, zonder tussenkomst van verdachte, deze telefoon met een abonnement heeft aangeschaft. Hij heeft vervolgens uit eigen beweging de bijbehorende telefoon op 30 april 2018 aan verdachte afgegeven. Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van oplichting en spreekt zij verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
In de periode van 14 april 2018 tot en met 30 april 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 3] heeft bewogen tot:
- het afsluiten van een mobiele telefoonabonnement bij KPN en
- de afgifte van een bij dat abonnement verkregen telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 3]
door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- voornoemde persoon te benaderen via social media met de vraag of die persoon geld wil verdienen door het afsluiten van een mobiele telefoonabonnement en
- voornoemde persoon te beloven dat zijn naam als abonnementhouder uit de systemen wordt verwijderd en
- voornoemde persoon in ruil voor het afsluiten van het abonnement en de afgifte van de bijbehorende telefoon een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 194 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het advies van
21 november 2019, met uitzondering van de ambulante behandeling. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, de omstandigheid dat zij een
first offenderis, een baan heeft en de gedeelde zorg draagt over een minderjarig kind, en om aan verdachte een taakstraf, waarvan een groot deel in voorwaardelijke vorm, op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Door het gebruiken van een valse naam en hoedanigheid heeft verdachte zich voorgedaan als de oom van [slachtoffer 3] en zo zijn vertrouwen gewonnen. Vervolgens heeft verdachte bij [slachtoffer 3] de indruk gewekt dat hij betaald zou worden voor het afsluiten van een telefoonabonnement en de afgifte van de bijbehorende telefoon. Ook zou zijn naam van het abonnement worden verwijderd. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het gewonnen vertrouwen door de bijbehorende telefoon in te nemen . Door aldus te handelen heeft verdachte aan [slachtoffer 3] niet alleen financiële schade toegebracht, maar heeft zij hem ook een onveilig gevoel gegeven. Uit de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 3] en zijn toelichting daarop ter terechtzitting is duidelijk geworden dat het gebeurde zowel financieel als psychisch een grote impact heeft gehad waarvan hij nog steeds last heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Vervolgens heeft de rechtbank bekeken of er in deze zaak feiten en omstandigheden zijn die oplegging van een lichtere of juist zwaardere straf dan wel een maatregel rechtvaardigen.
Verdachte heeft geen spijt betuigd ten opzichte van haar slachtoffer. Evenmin heeft zij inzicht willen geven in de reden van haar handelen. Zij heeft slechts verklaard dat zij schulden heeft. Deze vaststellingen wijzen erop dat verdachte er kennelijk voor heeft gekozen om via criminele weg aan haar inkomsten te komen en dat zij zich daarbij niets aantrekt van de schade die zij daarmee aanricht. Omdat dit risico’s op herhaling in zich draagt, zal de rechtbank om te voorkomen dat verdachte wederom een strafbaar feit zal plegen, naast een onvoorwaardelijke straf ook een voorwaardelijk strafdeel opleggen. De rechtbank ziet af van het opleggen van bijzondere voorwaarden, omdat verdachte al door de schuldhulpverlening en gemeente wordt geholpen met het op orde brengen van haar financiën.
De rechtbank heeft meegewogen dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie bij haar eis tot uitgangspunt heeft genomen, waardoor de rechtbank uitkomt op een lagere straf dan is gevorderd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf van 60 uren, met aftrek van voorarrest, een passende straf is. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt een proeftijd voor de duur van twee jaar verbonden.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon
Iphone 7
5639576
2 1.00 STK Zaktelefoon
Lenova
5639378
3 1.00 STK Zaktelefoon
Iphone X
5639379
4 1.00 STK Zaktelefoon
Long CZ
5639384
5 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
Lycamobile
5639385
6 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
Digicel
5639386
7 1.00 STK USB-Stick (memorykaart)
Scandisk
5639434
8 1.00 STK USB-Stick (memorykaart)
USB Stick
5639435
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen genoemd onder nummers 1 tot en met 6 moeten worden verbeurdverklaard. De voorwerpen genoemd onder nummers 7 en 8 moeten worden geretourneerd aan verdachte.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, gelet op de bepleite vrijspraak, alle inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte te retourneren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, genoemd onder nummer 3, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan.
Retour verdachte
De voorwerpen genoemd onder nummers 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 8 behoren aan verdachte toe. Nu niet vast is komen te staan dat de voorwerpen verband houden met het bewezen verklaarde strafbare feit, dienen deze te worden teruggegeven aan de eigenaar, zijnde verdachte.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij

11.1
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde een bedrag van € 1.680,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde bedrag van € 5.302,97 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde bedrag van € 3.000,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde bedrag van € 966,03 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte zal door de rechtbank van feit 1 worden vrijgesproken en van feit 2 voor zover dit betrekking heeft op de oplichting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Dat betekent dat aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering.
11.2
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een bedrag van € 4.410,45 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële kosten rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien en voldoende zijn onderbouwd, met uitzondering van de rente en incassokosten. Laatstgenoemde schadeposten zijn door toedoen van aangever ontstaan en de vordering dient op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige dient het materiële deel van de vordering te worden toegewezen, zijnde een bedrag van € 982,64 (KPN abonnement) en een bedrag van € 1.204,84 (T-Mobile abonnement), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief wettelijke rente.
De gevorderde immateriële schadevergoeding dient, gelet op de medeschuld van aangever, te worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief wettelijke rente. Voor het overige dient [slachtoffer 3] ten aanzien van de immateriële vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
11.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd.
11.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de opgevoerde schadeposten als volgt.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij twee mobiele telefoons aan verdachte heeft moeten afgeven. De telefooncontracten, afgesloten bij KPN en T-Mobile en behorend bij de aan verdachte afgegeven mobiele telefoons, bleven op naam van de benadeelde partij staan. Hij heeft er op enig moment voor gekozen om niet te voldoen aan de maandelijkse betalingsverplichting voortvloeiend uit deze telefooncontracten. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 3] toegelicht dat hij deze maandelijkse kosten uit principe niet wil betalen, omdat hij ook niet over de telefoons beschikt. Hierdoor zijn de maandelijkse kosten vermeerderd met rente en incassokosten.
De rechtbank is van oordeel dat alleen die kosten zoals vermeld in de overeenkomst met KPN voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de schadepost KPN houdt dit in het toestel à
€ 1.056,00 en de eenmalige kosten, zijnde aansluitingskosten à € 25,00 en thuiskopieheffing à € 5,69. De rechtbank waardeert deze schadepost op een totaal bedrag van € 1.086,69.
Ten aanzien van de schadepost betreffende T-Mobile vloeit uit de verklaring van [slachtoffer 3] voort dat hij dit toestel, dat van hemzelf was en dat hij zonder tussenkomst van verdachte met een abonnement heeft aangeschaft, uit eigen beweging aan verdachte heeft afgestaan. Tussen het bewezen verklaarde feit en het afstaan van deze telefoon (en het daarbij behorende abonnement) bestaat dus geen causaal verband, zodat de benadeelde in zoverre in zijn vordering niet kan worden ontvangen.
De gevorderde rente en incassokosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten door eigen toedoen van de benadeelde partij zijn ontstaan. Hij heeft ervoor gekozen zijn maandelijkse betalingsverplichting uit principe niet na te komen, als gevolg waarvan de kosten zijn opgelopen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering. Wel zal de rechtbank toewijzen de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen materiële schade.
Immateriële schadeDe benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,00 gevorderd als immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de oplichting. Nu is nagelaten de vordering met stukken te onderbouwen, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van zijn vordering.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze in totaal op een bedrag van € 1.086,69 aan materiële schade. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 april 2018.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit onder 2 is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.086,69 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 april 2018.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

13. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:Oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maak taan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beslag
Verklaart
verbeurd:
3 1.00 STK Zaktelefoon
Iphone X
5639379
Gelast de
teruggave aan verdachte[verdachte] van:
1. STK Zaktelefoon
Iphone 7
5639576
2 1.00 STK Zaktelefoon
Lenova
5639378
4 1.00 STK Zaktelefoon
Long CZ
5639384
5 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
Lycamobile
5639385
6 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon
Digicel
5639386
7 1.00 STK USB-Stick (memorykaart)
Scandisk
5639434
8 1.00 STK USB-Stick (memorykaart)
USB Stick
5639435
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.086,69 (zegge: éénduizend zesentachtig euro en negenenzestig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.086,69 (zegge: éénduizend zesentachtig euro en negenenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.