3.3.1.Vrijspraak
Zaak A – primair (diefstal snorfiets)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte op 26 augustus 2018 de snorfiets van [persoon 1] heeft gestolen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat verdachte de snorfiets heeft weggenomen.
Zaak C – feit 2 (huisvredebreuk)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte op 7 mei 2019 de woning van [persoon 2] wederrechtelijk is binnengedrongen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van huisvredebreuk is noodzakelijk dat verdachte de woning is binnengedrongen en niet onmiddellijk vertrekt, als de bewoner dit vordert. Weliswaar is verdachte op 7 mei 2019 de woning binnengedrongen - [persoon 3] had hem al meerdere malen gezegd geen contact met verdachte te willen - juridisch gezien is er geen sprake van huisvredebreuk, omdat verdachte meteen vertrok toen [persoon 3] hem dit vroeg, aldus de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 4].
3.3.2.Bewijsoverwegingen
Zaak A – subsidiair (schuldheling snorfiets)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de snorfiets van [persoon 1] heeft verworven, terwijl hij had moeten vermoeden dat deze snorfiets van diefstal afkomstig was. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 26 augustus 2018 werd de snorfiets van [persoon 1] gestolen. Een vriend van [persoon 1], [persoon 5] (hierna: [persoon 5]), had de snorfiets voor zijn woning gezet met de sleutels nog in het contactslot. Even later hoorde hij een snorfiets wegrijden en zag dat de snorfiets van [persoon 1] weg was. Op 29 augustus 2018 zag [persoon 5] deze snorfiets met hetzelfde kenteken bij een stoplicht wachten. Hij sprak de bestuurder hierop aan. De bestuurder zei dat hij deze snorfiets had gekocht en probeerde te vluchten. [persoon 5] greep verdachte en belde de politie. Even later werd de bestuurder aangehouden. Deze bestuurder bleek verdachte te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze snorfiets voor € 300,- heeft gekocht op Marktplaats. Hij wil niet zeggen van wie hij de snorfiets heeft gekocht. De advertentie heeft hij niet meer, maar naar eigen zeggen werden meerdere snorfietsen voor dezelfde prijs of zelfs goedkoper aangeboden. De sleutels van de snorfiets kreeg verdachte erbij geleverd en de snorfiets was onbeschadigd. Hij had slechts € 200,- betaald en kreeg de snorfiets toch mee, zodat hij met de snorfiets eten kon bezorgen en op deze manier het restant van het aankoopbedrag kon verdienen. In de tussentijd stond de snorfiets nog niet op naam van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf verantwoordelijk vindt en achteraf beter onderzoek had moeten verrichten.
Verdachte heeft de snorfiets gekocht voor een zeer lage prijs. De advertentie kan verdachte niet overleggen en de naam van de verkoper wil hij niet geven. Ook stond de snorfiets niet op naam van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij nader onderzoek had moeten doen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het verwerven van de snorfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de snorfiets door misdrijf was verkregen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer en vindt de ten laste gelegde schuldheling bewezen.
Zaak B (MDMA/XTC-pillen)
De rechtbank is op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van MDMA en XTC-pillen (zaak B).
Nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Zaak C – feit 1 (stalking)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 [persoon 2] heeft belaagd. Zij overweegt daartoe als volgt.
[persoon 2] diende op 8 mei 2019 een klacht in tegen verdachte en deed aangifte wegens stalking. Zij verklaarde dat verdachte haar op 7 april 2019 thuis heeft gebracht met zijn scooter. [persoon 2] liet verdachte binnen, maar na ongewenst gedrag van verdachte heeft zij hem de deur uit gezet. Sinds die dag hebben [persoon 2] en haar huisgenoten last van verdachte. De volgende dag stond verdachte voor de deur om te vragen naar haar telefoonnummer. [persoon 2] heeft toen duidelijk gemaakt dat ze verdachte niet meer wilde zien. De periode daarna belde hij om de dag aan bij de woning. Volgens [persoon 2] en haar huisgenoten belde verdachte op een agressieve manier aan, heel vaak en lang. Hij sprak ook met de huisgenoten van [persoon 2]. Meerdere keren is tegen verdachte gezegd dat hij niet welkom was en dat zij hem niet wilden zien. In deze periode stond de scooter van verdachte ook voor de deur. Op 7 mei 2019 belde verdachte midden in de nacht aan. Even later hoorden [persoon 2] en haar huisgenoten iemand in hun huis rondlopen. [persoon 4] liep naar de woonkamer en zag verdachte onder een dekentje op de bank zitten. [persoon 3] heeft verdachte de deur uit gestuurd. De politie kwam ter plaatse. Ten overstaan van de verbalisanten, heeft [persoon 2] nogmaals kenbaar gemaakt geen enkel contact met verdachte te willen. Ook hebben verbalisanten hem gezegd dat hij zijn scooter niet bij de woning mocht laten staan. Diezelfde middag stond de scooter van verdachte weer voor deur en belde verdachte aan om naar eigen zeggen zijn excuses aan te bieden. [persoon 2] heeft verklaard veel angst te hebben ervaren. Ook haar huisgenoten, [persoon 4] en [persoon 3], zijn erg bang geweest.
Verdachte heeft bekend dat hij zeker tien keer is langs geweest en vaak heeft aangebeld. Hij zocht vriendschap en dacht dat er een klik was.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier bewezen dat verdachte [persoon 2] veelvuldig heeft benaderd en opgezocht. Verdachte is zeker vijftien keer langs geweest in een periode van één maand. Verdachte belde vaak aan, kwam met aparte verzoeken en zette zijn scooter voor de deur. [persoon 2] en haar huisgenoten hebben meerdere malen tegen verdachte gezegd dat hij niet meer mocht langskomen en dat zij geen contact met hem wilden. Verdachte bleef desondanks herhaaldelijk contact zoeken en drong ’s nachts op 7 mei 2019, zonder toestemming van de bewoners, binnen in de woning van [persoon 2]. Zelfs nadat hij door hen werd weggestuurd uit de woning en door de politie werd verzocht te vertrekken, kwam hij de volgende middag weer terug.
Verdachte heeft hierdoor, in de wetenschap dat [persoon 2] hiervan niet gediend was, opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2] en haar huisgenoten.
Verdachte heeft met zijn handelen [persoon 2] gedwongen te dulden dat hij telkens langs kwam bij haar woning terwijl ze geen contact meer met hem wilde. Verdachte had daarnaast het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2]. Alle bewezen geachte handelingen, in onderling verband beschouwd, zijn dermate stelselmatig dat sprake is van belaging.