ECLI:NL:RBAMS:2019:9229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
13/186115-18 (A), 13/235358-18 (B) + 13/741041-19 (C) en 13/236106-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling, belaging en bezit van XTC in Amsterdam

Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, schuldheling van een snorfiets en het bezit van XTC. De verdachte werd beschuldigd van het stelselmatig lastigvallen van een meisje, aangeduid als [persoon 2], door haar herhaaldelijk te benaderen en zelfs haar woning binnen te dringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 vijftien keer contact heeft gezocht met [persoon 2], ondanks herhaalde verzoeken om dit te staken. Dit gedrag leidde tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het verwerven van een snorfiets, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de snorfiets voor een zeer lage prijs had gekocht zonder de identiteit van de verkoper te onthullen, wat zijn vermoedens over de herkomst van de snorfiets versterkte. Ook werd hij beschuldigd van het voorhanden hebben van MDMA en XTC-pillen, wat hij zelf heeft bekend.

De rechtbank heeft de verdachte in zijn strafbaarheid erkend, maar heeft besloten om een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en begeleid wonen. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn gedrag op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/186115-18 (A), 13/235358-18 (B) + 13/741041-19 (C)
Parketnummer tul: 13/236106-17
Datum uitspraak: 4 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1].

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 20 november 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
Primair: diefstal van de snorfiets van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) op 26 augustus 2018;
Subsidiair: opzetheling van de snorfiets van [persoon 1] op 29 augustus 2018;
Zaak B
Voorhanden hebben van 0,93 gram MDMA, 27 XTC-pillen en 12 XTC-pillen op 23 oktober 2018;
Zaak C
1. belaging van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) door [persoon 2] dan wel haar huisgenoten te benaderen bij haar woning, bij de woning van [persoon 2] aan te bellen, zich voor haar woning op te houden en ’s nachts haar woning binnen te dringen in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019;
2. wederrechtelijk de woning van [persoon 2] binnendringen op 7 mei 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zaak A subsidiair, zaak B en zaak C bewezen. Ten aanzien van zaak A primair vraagt de officier van justitie vrijspraak.
Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Zaak A – subsidiair (opzetheling snorfiets)
Verdachte heeft de snorfiets voor 300 euro gekocht op Marktplaats, maar hij wil niet zeggen waar en van wie hij de snorfiets heeft gekocht. Verdachte kan de advertentie niet meer tonen, hij heeft geen papieren van de snorfiets en de snorfiets staat niet op zijn naam geregistreerd. De verklaring van verdachte dat hij hetzelfde model snorfiets voor een nog lagere prijs heeft gekocht, is volgens de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte wist dat het een gestolen snorfiets was.
Zaak B (MDMA/XTC-pillen)
Verdachte had de ten laste gelegde hoeveelheid drugs bij zich. Verdachte bekent het feit. Dat de pillen voor zijn vrienden en voor eigen gebruik waren, acht ik niet geloofwaardig. Verdachte had de intentie om de pillen te verkopen.
Zaak C – feit 1 (belaging)
Er is bewijs dat verdachte [persoon 2] vijftien keer heeft lastig gevallen. Dat wordt bevestigd door huisgenoten [persoon 3] en [persoon 4]. Er is meerdere keren gezegd tegen verdachte dat hij niet meer langs mocht komen. Verdachte heeft stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2] en haar huisgenoten. Zelfs na de huisvredebreuk komt hij dezelfde dag weer naar het huis om naar eigen zeggen zijn excuses aan te bieden.
Zaak C – feit 2 (huisvredebreuk)
Hoewel verdachte meerdere keren de toegang was ontzegd tot de woning, drong verdachte in de nacht van 6 op 7 mei 2019 de woning van [persoon 2] en haar huisgenoten binnen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig zijn pleitnotitie - op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de zaken A en C. Met betrekking tot zaak B heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het feit bewezen kan worden.
Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Vrijspraak zaak A (diefstal/heling snorfiets)
Er zijn geen wegnemingshandelingen waargenomen en uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat verdachte de snorfiets heeft gestolen. Verdachte wist niet dat de snorfiets was gestolen en heeft de snorfiets voor een redelijke prijs gekocht. De scooter werd onbeschadigd met sleutels erbij geleverd.
Vrijspraak zaak C – feit 1 (belaging)
De intensiteit van de gedragingen van verdachte was beperkt. Er bestaat onduidelijkheid over de frequentie. Er is onvoldoende gebleken op welke wijze de gedragingen het persoonlijke leven van aangeefster hebben aangetast.
Vrijspraak zaak C – feit 2 (huisvredebreuk)
Verdachte is de woning niet binnengedrongen. Hij is binnen gelaten via de centrale deur en naar binnen gelopen. Er is geen braakschade geconstateerd. Aangeefster verklaart dat het mogelijk was dat de deur niet op slot was. Verdachte leek volgens aangeefster geschrokken toen zij boos werd en werkte mee toen zij zei dat hij weg moest.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Zaak A – primair (diefstal snorfiets)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte op 26 augustus 2018 de snorfiets van [persoon 1] heeft gestolen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat verdachte de snorfiets heeft weggenomen.
Zaak C – feit 2 (huisvredebreuk)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte op 7 mei 2019 de woning van [persoon 2] wederrechtelijk is binnengedrongen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor een bewezenverklaring van huisvredebreuk is noodzakelijk dat verdachte de woning is binnengedrongen en niet onmiddellijk vertrekt, als de bewoner dit vordert. Weliswaar is verdachte op 7 mei 2019 de woning binnengedrongen - [persoon 3] had hem al meerdere malen gezegd geen contact met verdachte te willen - juridisch gezien is er geen sprake van huisvredebreuk, omdat verdachte meteen vertrok toen [persoon 3] hem dit vroeg, aldus de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 4].
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Zaak A – subsidiair (schuldheling snorfiets)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de snorfiets van [persoon 1] heeft verworven, terwijl hij had moeten vermoeden dat deze snorfiets van diefstal afkomstig was. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 26 augustus 2018 werd de snorfiets van [persoon 1] gestolen. Een vriend van [persoon 1], [persoon 5] (hierna: [persoon 5]), had de snorfiets voor zijn woning gezet met de sleutels nog in het contactslot. Even later hoorde hij een snorfiets wegrijden en zag dat de snorfiets van [persoon 1] weg was. Op 29 augustus 2018 zag [persoon 5] deze snorfiets met hetzelfde kenteken bij een stoplicht wachten. Hij sprak de bestuurder hierop aan. De bestuurder zei dat hij deze snorfiets had gekocht en probeerde te vluchten. [persoon 5] greep verdachte en belde de politie. Even later werd de bestuurder aangehouden. Deze bestuurder bleek verdachte te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze snorfiets voor € 300,- heeft gekocht op Marktplaats. Hij wil niet zeggen van wie hij de snorfiets heeft gekocht. De advertentie heeft hij niet meer, maar naar eigen zeggen werden meerdere snorfietsen voor dezelfde prijs of zelfs goedkoper aangeboden. De sleutels van de snorfiets kreeg verdachte erbij geleverd en de snorfiets was onbeschadigd. Hij had slechts € 200,- betaald en kreeg de snorfiets toch mee, zodat hij met de snorfiets eten kon bezorgen en op deze manier het restant van het aankoopbedrag kon verdienen. In de tussentijd stond de snorfiets nog niet op naam van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf verantwoordelijk vindt en achteraf beter onderzoek had moeten verrichten.
Verdachte heeft de snorfiets gekocht voor een zeer lage prijs. De advertentie kan verdachte niet overleggen en de naam van de verkoper wil hij niet geven. Ook stond de snorfiets niet op naam van verdachte geregistreerd. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij nader onderzoek had moeten doen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het verwerven van de snorfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de snorfiets door misdrijf was verkregen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer en vindt de ten laste gelegde schuldheling bewezen.
Zaak B (MDMA/XTC-pillen)
De rechtbank is op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van MDMA en XTC-pillen (zaak B).
Nu verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Zaak C – feit 1 (stalking)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 [persoon 2] heeft belaagd. Zij overweegt daartoe als volgt.
[persoon 2] diende op 8 mei 2019 een klacht in tegen verdachte en deed aangifte wegens stalking. Zij verklaarde dat verdachte haar op 7 april 2019 thuis heeft gebracht met zijn scooter. [persoon 2] liet verdachte binnen, maar na ongewenst gedrag van verdachte heeft zij hem de deur uit gezet. Sinds die dag hebben [persoon 2] en haar huisgenoten last van verdachte. De volgende dag stond verdachte voor de deur om te vragen naar haar telefoonnummer. [persoon 2] heeft toen duidelijk gemaakt dat ze verdachte niet meer wilde zien. De periode daarna belde hij om de dag aan bij de woning. Volgens [persoon 2] en haar huisgenoten belde verdachte op een agressieve manier aan, heel vaak en lang. Hij sprak ook met de huisgenoten van [persoon 2]. Meerdere keren is tegen verdachte gezegd dat hij niet welkom was en dat zij hem niet wilden zien. In deze periode stond de scooter van verdachte ook voor de deur. Op 7 mei 2019 belde verdachte midden in de nacht aan. Even later hoorden [persoon 2] en haar huisgenoten iemand in hun huis rondlopen. [persoon 4] liep naar de woonkamer en zag verdachte onder een dekentje op de bank zitten. [persoon 3] heeft verdachte de deur uit gestuurd. De politie kwam ter plaatse. Ten overstaan van de verbalisanten, heeft [persoon 2] nogmaals kenbaar gemaakt geen enkel contact met verdachte te willen. Ook hebben verbalisanten hem gezegd dat hij zijn scooter niet bij de woning mocht laten staan. Diezelfde middag stond de scooter van verdachte weer voor deur en belde verdachte aan om naar eigen zeggen zijn excuses aan te bieden. [persoon 2] heeft verklaard veel angst te hebben ervaren. Ook haar huisgenoten, [persoon 4] en [persoon 3], zijn erg bang geweest.
Verdachte heeft bekend dat hij zeker tien keer is langs geweest en vaak heeft aangebeld. Hij zocht vriendschap en dacht dat er een klik was.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling of er sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, verschillende factoren van belang zijn: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier bewezen dat verdachte [persoon 2] veelvuldig heeft benaderd en opgezocht. Verdachte is zeker vijftien keer langs geweest in een periode van één maand. Verdachte belde vaak aan, kwam met aparte verzoeken en zette zijn scooter voor de deur. [persoon 2] en haar huisgenoten hebben meerdere malen tegen verdachte gezegd dat hij niet meer mocht langskomen en dat zij geen contact met hem wilden. Verdachte bleef desondanks herhaaldelijk contact zoeken en drong ’s nachts op 7 mei 2019, zonder toestemming van de bewoners, binnen in de woning van [persoon 2]. Zelfs nadat hij door hen werd weggestuurd uit de woning en door de politie werd verzocht te vertrekken, kwam hij de volgende middag weer terug.
Verdachte heeft hierdoor, in de wetenschap dat [persoon 2] hiervan niet gediend was, opzettelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2] en haar huisgenoten.
Verdachte heeft met zijn handelen [persoon 2] gedwongen te dulden dat hij telkens langs kwam bij haar woning terwijl ze geen contact meer met hem wilde. Verdachte had daarnaast het oogmerk haar te dwingen iets te doen, namelijk met hem te spreken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2]. Alle bewezen geachte handelingen, in onderling verband beschouwd, zijn dermate stelselmatig dat sprake is van belaging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Zaak A – subsidiair
op 29 augustus 2018 te Amsterdam, een snorfiets (voorzien van kenteken [kenteken]) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak B
op 23 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,93 gram MDMA en 27 pillen van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 12 pillen van een materiaal bevattende 4-FA;
Zaak C
in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [persoon 2], met het oogmerk voornoemde [persoon 2] te dwingen iets te dulden, immers heeft hij in voornoemde periode:
- voornoemde [persoon 2] meermalen benaderd bij haar woning en
- meermalen aangebeld bij de woning van voornoemde [persoon 2] en
- meermalen de huisgenoten van voornoemde [persoon 2] bij voornoemde woning
benaderd en
- de woning van voornoemde [persoon 2] ('s nachts) binnengedrongen en
- zich meermalen voor en in de buurt van voornoemde woning opgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [persoon 2]. Ondanks het feit dat verdachte meerdere malen te kennen was gegeven dat zij geen contact wilde, bleef verdachte langs komen bij haar woning en aanbellen. Hij benaderde haar huisgenoten en liet zijn scooter voor de deur staan. Hij drong ‘s nachts binnen in de woning van [persoon 2], terwijl zij en haar huisgenoten sliepen. Verdachte heeft door zijn gedrag [persoon 2] in haar doen en laten beperkt. De manier waarop verdachte [persoon 2] lastig viel, maakte veel indruk op [persoon 2] en haar huisgenoten. Uit haar aangifte blijkt dat zij erg angstig is geweest in deze periode. Ook haar huisgenoten waren bang en één van hen durfde een tijd niet alleen thuis te zijn. Hij heeft met zijn gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 2]. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een snorfiets. Dit is een feit dat naast overlast en ergernis, ook financiële schade voor de gedupeerden met zich meebrengt. Ook heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
De rechtbank stelt dat de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar ziet aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om deze gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Gelet op de vermoedelijke achterliggende (psychische) problematiek, ziet de rechtbank meer waarde in een poging om de problemen in het leven van verdachte te keren. Met een voorwaardelijke straf krijgt verdachte zodoende een laatste kans op begeleiding om zijn leven weer op de rit te krijgen.
Alles afgewogen vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk opgelegd met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, en een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden af. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het bewezen verklaarde feit was gericht tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Vordering tenuitvoerlegging 13/236106-17

De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/236106-17 afwijzen omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling niet meer opportuun is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 285b, 417bis van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 van de Opiumwet
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair en het in zaak C onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A - subsidiair
schuldheling;
Ten aanzien van zaak B
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak C – feit 1
belaging;
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht
verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [adres 2]. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland nodig acht.
Ambulante behandeling
verdachte zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek kan onderdeel zijn van de behandeling De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hij houdt zich aan afspraken omtrent medicatiegebruik.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Schuldhulpverlening
verdachte zich houdt aan alle afspraken in het kader van schuldhulpverlening, ook als dit inhoudt dat beschermingsbewind wordt toegepast. Verdachte houdt zich aan alle afspraken bij Inforsa/FACT-team.
Wijst de
vordering tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer
13/236106-17 af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 4 december 2019.
[...]
[...]
[...]