ECLI:NL:RBAMS:2019:9227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
13/701378-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en strafoplegging in drugszaken met betrekking tot hennepplanten en cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 73 hennepplanten en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, alsook van het voorbereiden van de vervaardiging van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewoonster was van een woning waar deze drugs en de bijbehorende materialen zijn aangetroffen. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken die zijn verzameld tijdens de doorzoekingen. De verdachte ontkende de bewoonster te zijn, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was om haar als zodanig aan te merken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De uitspraak is gedaan op 4 december 2019, na een langdurig proces dat begon met de aanhouding van de verdachte op 4 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701378-17 (Promis)
Datum uitspraak: 4 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
geen vaste woon-of verblijfsplaats in Nederland,
verblijvend op het adres: [adres 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 15 juni 2017, 23 augustus 2017 en 20 november 2019. Verder is in deze zaak op 29 juni 2017 een interlocutoir vonnis gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat zij zich op 3 maart 2017 schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:medeplegen van het opzettelijk telen/bereiden/bewerken/verwerken/aanwezig hebben van 73 hennepplanten in een pand aan de [adres 2] ;
Feit 2:medeplegen van voorbereiding van het opzettelijk telen/bewerken/verwerken/verkopen/ afleveren/verstrekken/vervoeren van cocaïne door het voorhanden hebben van
- vaten/jerrycans aceton en/of
- ventilator, koolstoffilter, drukpersen, weegschalen, maatbekers, zakjes, telefoons en/of
- 3.318,1 gram Levamisol, 962 gram citroenzuur en 92,4 gram APAAN;
Feit 3:medeplegen van het opzettelijk telen/bereiden/bewerken/verwerken/aanwezig hebben van 1431,98 gram cocaïne in een pand aan de [adres 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) beriep zich bij de R-C op haar verschoningsrecht, maar in een eerder verhoor zegt zij dat verdachte op de [adres 2] woonde en dat verdachte haar geld gaf voor de huur van de woning. Er is voldoende bewijs in het dossier om aan te tonen dat verdachte de bewoner is van de woning aan de [adres 2] . Hier is een hennepplantage aangetroffen en allerlei drugsgerelateerde goederen alsmede een grote hoeveelheid cocaïne. Er zijn documenten van verdachte gevonden in de woning. De buurvrouw had een telefoonnummer gekregen om bij overlast te bellen. Een telefoon met dat nummer is bij verdachte in beslag genomen. Er stonden twee bedden in de woning, waaronder een kinderbed. Over al deze bevindingen geeft verdachte geen verklaring. Verdachte zou bij een vriendin verblijven, maar ze kan geen adres benoemen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Verdachte woonde niet in de woning aan de [adres 2] . Er was geen kleding voor haar dochter aanwezig en ook geen persoonlijke goederen. De buurvrouw heeft een telefoonnummer gekregen van een vrouwelijke bewoner. Echter, de eigenaar van de woning zegt dat dit één van de telefoonnummers is van [persoon] (de vader van verdachte). De politie heeft geen foto van verdachte aan de buurvrouw laten zien. De sleutelgetuige [getuige] beriep zich op haar verschoningsrecht, maar verklaarde daarvoor dat zij de vraag waar verdachte verbleef niet wilde beantwoorden omdat zij het niet weet en omdat zij verdachte niet wil belasten. Het is onduidelijk wie de bewoner was en wie waar verantwoordelijk voor was. Er zijn geen aanwijzingen voor een nauwe en bewuste samenwerking.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 3 maart 2017 gaan verbalisanten naar de [adres 2] in [plaats] na een melding. Een bovenbuurman had een henneplucht geroken. Verbalisanten namen waar dat perceel [nummer] warmte uitstraalde en zij roken een henneplucht, die sterker werd naarmate zij dichterbij perceel [nummer] kwamen. Zij traden binnen en troffen een henneptent aan. In die tent werd een in werking zijnde hennepkwekerij met 73 hennepplanten aangetroffen. In het washok werd een vat en meerdere jerrycans aceton en flessen met citroenzuur, zoutzuur en wasbenzine gevonden. In de CV-kast werd een geopende rugtas, met drie in plastic gewikkeld pakketten, en diverse plastic tasjes met zakjes wit poeder gevonden. Uit onderzoek bleek dat deze pakketten en zakjes cocaïne en Levamisol (versnijdingsmiddel) bevatten. Ook troffen verbalisanten maatbekers, filters, weegschalen en persen voor het persen van blokken cocaïne in de kast aan. In de berging (boxruimte op de begane grond van de flat) troffen verbalisanten nog 11 vaten en jerrycans aceton, een koolstoffilter en een ventilator aan. In de woning werd een huurcontract aangetroffen op naam van [persoon] . Daarnaast lagen er een pas, een OV-chipkaart en een claimtag van KLM, allen op naam van verdachte. Er werd ook een transactiebewijs gevonden met de datum 22 februari 2017 en de naam van verdachte in combinatie met het adres [adres 2] .
In één van de slaapkamers van de woning stonden twee bedden, één tweepersoonsbed en een kinderbed. Beide bedden waren volledig opgemaakt en voorzien van een dekbed. In de woonkamer stond een eettafel met stoelen en een televisie. In de keuken werden borden, bestek, kookgerei en gebruikte kopjes aangetroffen. Er stond proviand in de voorraadkast en de wasmachine was gevuld met kleding. De onderbuurvrouw heeft contact gehad met een vrouw uit de woning over waterschade. Deze bewoonster had de onderbuurvrouw een telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) gegeven. Dat telefoonnummer bleek te horen bij de simkaart die in de in beslag genomen telefoon van verdachte zat. Op de contactenlijst in de telefoon van verdachte staat ook een contact met de naam ‘ [naam] ’. Verdachte wordt op 4 maart 2017 aangehouden bij de Ziggo Dome omdat zij in het bezit was van een zakje cocaïne. Hierna is zij overgenomen als verdachte in deze zaak.
Getuige [getuige] heeft tijdens haar eerste verhoor verklaard dat verdachte woonde op [adres 2] . [getuige] hielp verdachte met het betalen van de huur. Voorafgaand aan dit verhoor is zij niet gewezen op haar verschoningsrecht. Bij haar tweede verhoor wees de verbalisant haar wel op haar verschoningsrecht. Zij verklaarde opnieuw dat verdachte op dat adres woonde met haar dochter. [getuige] had daar samen met verdachte in 2016 de kerstdagen doorgebracht. Verdachte gaf contant geld aan [getuige] . [getuige] stortte het op haar rekening en maakte het over naar de verhuurder. De verhuurder bevestigde dat de woning werd gehuurd door [persoon] , maar de huur maandelijks werd overgemaakt door [getuige] . Bij het verhoor door de rechter-commissaris in 2019 beriep [getuige] zich uiteindelijk op haar verschoningsrecht.
3.3.2.
Feit 1: hennepplanten
Bewoonster van [adres 2]
Verdachte ontkent de bewoonster te zijn van [adres 2] te [plaats]. Zij heeft verklaard dat zij bij een vriendin woont maar het adres niet precies weet. De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig en stelt op grond van de volgende feiten en omstandigheden vast dat verdachte op de [adres 2] woonde.
Bij de doorzoeking in de woning werden verschillende persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen. In de woonkamer lagen diverse pasjes waarop haar naam staat. Op de transactiebon is de naam van verdachte vermeld in combinatie met het adres [adres 2] . De datum op de transactiebon is 22 februari 2017, terwijl de politie op 3 maart 2017 de woning binnenviel. In de telefoon van verdachte werd een contact met de naam ‘ [naam] ’ gevonden. Een onderbuurvrouw heeft tegenover de politie verklaard dat zij wel eens contact heeft gehad met de vrouw van nummer [nummer] over waterschade en dat die vrouw te bereiken was op telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer hoort bij de simkaart in het toestel wat bij verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank hecht ook waarde aan de (tweede) verklaring van [getuige] . Zij werd in het eerste verhoor niet gewezen op haar verschoningsrecht. Maar tijdens haar tweede verhoor heeft zij, ook nadat zij op haar verschoningsrecht was gewezen, haar verklaring uit het eerste verhoor herhaald. Zij heeft verklaard dat verdachte met haar dochter op [adres 2] wonen en dat zij met verdachte hier de kerstdagen heeft doorgebracht. Verdachte gaf haar contant geld voor de huur van de woning en [getuige] maakte dat over naar de eigenaar. Dat laatste werd bevestigd door de eigenaar/verhuurder van de woning. Bij de rechter-commissaris beroept [getuige] zich weliswaar op haar verschoningsrecht, maar zij trekt haar eerder afgelegde verklaringen niet in.
De woning zag er naar uiterlijke verschijningsvorm uit alsof deze bewoond werd. Er werd voedsel, keukengerei aangetroffen, alsmede kleding in de wasmachine. Verdachte heeft op zitting verklaard dat haar dochter altijd bij haar is. In de woning werd naast een tweepersoonsbed ook een kinderbed aangetroffen. Dat kinderbed past bij de leeftijd van de dochter van verdachte. Er zijn geen aanwijzingen dat de woning door anderen werd bewoond.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte de bewoonster is van [adres 2] in [plaats]. Verdachte heeft geen verklaring gegeven waarom dit anders zou moeten worden gezien.
Wetenschap en beschikkingsmacht over hennep
Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte bewoonster is van de [adres 2] , vallen de goederen in deze woning onder haar beschikkingsmacht. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in haar woning aanwezige goederen. De aangetroffen hennepplanten bevonden zich in de nabijheid van persoonlijke spullen van verdachte (in de woonkamer van de woning). Daarbij werd er door buren geklaagd over een henneplucht die uit deze woning afkomstig zou zijn. Ook verbalisanten roken een sterke henneplucht bij de woning. Voor de bewoner van een pand moet deze henneplucht ongetwijfeld te ruiken zijn geweest. Gezien deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de hennepplanten in de woning stonden en daarover ook kon beschikken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk 73 hennepplanten in de [adres 2] aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onderdeel medeplegen. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte nauw en bewust samenwerkte met (een) ander(en).
3.3.3.
Feit 2 en 3 (voorbereidingshandeling cocaïne en aanwezig hebben cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat eveneens kan worden bewezen dat verdachte op 3 maart 2017 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het bewerken of vervaardigen van cocaïne als ook opzettelijk 1.431,98 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt.
In de woning werd in het washok en in de (bij de woning behorende) berging meerdere vaten en jerrycans aceton en flessen met citroenzuur, zoutzuur en wasbenzine gevonden. In de CV-kast werd Levamisol (versnijdingsmiddel) in zakjes aangetroffen, waar ook cocaïne in zat. Ook werden maatbekers, filters, weegschalen en persen voor het persen van blokken cocaïne in de CV-kast gevonden. Dat zijn middelen en goederen waarvan ambtshalve bekend is dat die gebruikt worden bij het bewerken of vervaardigen van cocaïne. Hieruit leidt de rechtbank af dat de voornoemde voorwerpen kennelijk bestemd waren om het bewerken vervaardigen van cocaïne voor te bereiden.
In de CV-kast werd voorts een rugzak gevonden, waar verschillende zakken met witte poeder in zaten. Uit onderzoek kwam naar voren dat deze zakken een hoeveelheid van 1431,98 gram cocaïne bevatten.
Nu verdachte geen omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan de rechtbank er niet van zou kunnen uitgaan dat zij als bewoner van de [adres 2] weet had van de in haar woning – en bij de woning behorende berging - behorende goederen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze goederen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het feiten 2 en 3 samen met (een) ander(en) heeft gepleegd. Verdachte zal van het onderdeel medeplegen dan ook worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
1
op 3 maart 2017 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van 73 hennepplanten;
2
op 3 maart 2017 te [plaats] om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen diverse goederen, waaronder:
- 12 vaten bevattende een op aceton gelijkende vloeistof en
- 6 jerrycans bevattende een op aceton gelijkende vloeistof en
- flessen bevattende onder meer stoffen gelijkend op citroenzuur, zoutzuur en wasbenzine en
- twee drukpersen en
- weegschalen en filters en maatbekers en
- zakjes bevattende verschillende soorten poeders en
- een telefoon met daarin nummers uit ten minste 8 verschillende landen en
- in totaal ongeveer 3.119,2 gram Levamisol (versnijdingsmiddel) en
- 962 gram citroenzuur en
- 92,4 gram APAAN
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3
op 3 maart 2017 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1.431,98 gram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 73 hennepplanten en een grote hoeveelheid cocaïne. Tevens heeft zij verschillende voorwerpen en chemicaliën voorhanden gehad die passen bij het bewerken van cocaïne. Hiermee heeft zij zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van cocaïne. De aanwezigheid van een dergelijke grote hoeveelheid hennep en cocaïne in combinatie met de aangetroffen chemicaliën, duidt op grootschalige drugshandel. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in [plaats] in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten geven bij een hennepkwekerij van vijftig planten als uitgangspunt een geldboete van € 1.000,- en bij het aanwezig hebben van de bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne een gevangenisstraf van 5 maanden. Daarnaast heeft verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd voor het bewerken van cocaïne, waar geen oriëntatiepunten voor zijn opgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 4 maart 2017 is verdachte aangehouden. Op 29 juni 2017 is een interlocutoir vonnis gewezen, waarin de rechtbank oordeelde dat getuige [getuige] nog ter terechtzitting moest worden gehoord. Op 23 augustus 2017 bleek de getuige [getuige] te laat te zijn opgeroepen, waardoor de zaak werd verwezen naar de rechter-commissaris. Uiteindelijk is getuige [getuige] pas op 22 januari 2019 gehoord bij de rechter-commissaris. Op 20 november 2019 is de zaak weer op zitting aangebracht en de rechtbank doet op 4 december 2019 uitspraak.
De behandeling van een strafzaak dient, op grond van artikel 6, eerste lid van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar.
Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt negen maanden en dat betekent dat de rechtbank het onvoorwaardelijke deel van de straf zal verminderen met 10%.
Aan verdachte wordt een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opgelegd met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Dit heeft als gevolg dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10 en 10a van de Opiumwet
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan zij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2
(twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 4 december 2019.
[...]