ECLI:NL:RBAMS:2019:9195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Eiser had op 8 november 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 100,-, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, omdat deze niet binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging was gedaan. Eiser betwistte dit en voerde aan dat er een uitzondering gold voor kleine bedragen onder de € 100,-, zoals vastgelegd in het beleid van het college. De rechtbank oordeelde dat het college een consistente gedragslijn hanteerde die in lijn was met het buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechtbank concludeerde dat het college ten onrechte de aanvraag had afgewezen, omdat eiser zich op een uitzondering kon beroepen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en kende de bijzondere bijstand alsnog toe. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 21 november 2018 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Met het besluit van 8 april 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 8 november 2018 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 100,-. Het gaat om de eigen bijdrage ter hoogte van
€ 196,-. De toevoeging is afgegeven op 31 juli 2018.
2. Met het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft het college eisers aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen twee weken na afgifte van de toevoeging is ingediend.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag niet te laat heeft ingediend, omdat zijn aanvraag is beperkt tot een bedrag van € 100,-. Eiser doet een beroep op het beleid van het college waarin is bepaald dat voor kleine bedragen, dat zijn bedragen die lager zijn dan € 100,-, een uitzondering geldt op de regel dat bijzondere bijstand vooraf dient te worden aangevraagd. Verder voert eiser aan dat sprake is van bestendig beleid, omdat het college in de praktijk in dergelijke gevallen wel de uitzondering toepast.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank dient, gelet op artikel 43 in samenhang met artikel 44 van de Participatiewet (Pw) en vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), uit te gaan van de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van de hoofdregel. Dit geldt ook voor aanvragen om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw.
5. In hoofdstuk 9.3.2 van de Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen (de beleidsvoorschriften) is, voor zover van belang, bepaald dat voor kosten van rechtsbijstand in beperkte mate afgeweken kan worden van de regel dat er vooraf aangevraagd dient te worden. De reden hiervoor is dat strikte naleving van het wettelijk voorschrift dat er vooraf dient te worden aangevraagd, tot problemen in de uitvoering leidt. Voor kleine bedragen, dat zijn bedragen die lager zijn dan € 100,-, geldt een uitzondering. Die bedragen kunnen worden opgespaard in een draagkrachtjaar totdat het totaalbedrag van € 100,- is bereikt. Voor dat bedrag is één keer per draagkrachtjaar een aanvraag voor bijzondere bijstand mogelijk tot maximaal twaalf maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt. De beoordeling van de noodzaak vindt dan achteraf plaats. Hogere kosten in een draagkrachtjaar dienen op de gebruikelijke wijze, vooraf aangevraagd te worden.
6. In hoofdstuk 9.7.7.1 van de beleidsvoorschriften is onder andere bepaald dat vanaf
1 augustus 2015 de aanvraagtermijn wordt verruimd. Aanvragen voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand dienen uiterlijk ingediend te worden binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Verder is bepaald dat ook voor de kosten van rechtsbijstand onderdeel 9.3.2 van de beleidsvoorschriften geldt, namelijk dat kleine bedragen tot samen € 100,- in een draagkrachtjaar tot twaalf maanden nadat ze gemaakt zijn kunnen worden aangevraagd.
7. In geschil is de vraag of eiser een geslaagd beroep kan doen op de uitzondering in de beleidsvoorschriften als de aanvraag voor de kosten van rechtsbijstand door de gemachtigde is gereduceerd tot een bedrag van € 100,-.
8. De rechtbank stelt voorop dat het beleid van het college moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de rechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt beschouwd waarbij wel wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze wordt toegepast. De vraag of buitenwettelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet aan de orde.
9. Het college heeft op de zitting toegelicht dat voor het kantoor van gemachtigde van eiser wel eens een uitzondering is gemaakt, maar dat dit een fout was en dat het college dit soort bedragen verder nooit vergoedt.
10. Eiser verwijst naar vergelijkbare gevallen, waarin bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand is toegekend voor deze bedragen.
11. De rechtbank stelt vast dat het college geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat het een fout was en dat het college dit soort bedragen verder nooit vergoedt. Dit terwijl eiser heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank [1] in een vergelijkbare kwestie. Uit deze uitspraak volgt dat het college ten aanzien van de gemachtigde van eiser in de periode van 27 september 2016 tot en met 18 juli 2017 tot drie keer toe de te late aanvraag heeft toegewezen terwijl die het maximumbedrag van € 100,- betrof, ook als het ging om een door de gemachtigde gereduceerd bedrag. In twee van die gevallen is dit zelfs eerst in bezwaar gebeurd. Dit betekent dat bij heroverweging en bij een nieuwe beschouwing van de zaak, alsnog de aanvraag is toegewezen. Dat sprake is van fout door het college is dan ook niet aannemelijk geworden.
12. De rechtbank stelt vast dat in de hiervoor genoemde uitspraak sprake was van vergelijkbare gevallen in 2016 en 2017. Daarnaast blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat het college, naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak, ook in die zaak de bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand alsnog heeft toegekend tot een bedrag van € 100,-. [2] Eiser heeft verder gewezen op een recent besluit van het college van 13 december 2018. In dat geval was op dezelfde manier het bedrag van de aanvraag om bijzondere bijstand beperkt tot € 100,-, waarbij het college vervolgens met toepassing van de uitzondering in de beleidsvoorschriften is overgegaan tot toekenning van bijzondere bijstand voor een bedrag van € 100,-. Het college heeft dit op de zitting bevestigd.
13. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het college in de praktijk een consistente gedragslijn hanteert die is te duiden als een combinatie van het buitenwettelijk beleid in de hoofdstukken 9.3.2 en 9.7.7.1 van de beleidsvoorschriften: indien de aanvrager bijzondere bijstand de kosten eigen bijdrage rechtsbijstand reduceert tot € 100,- wordt de aanvraag toegewezen, mits de aanvraag binnen twaalf maanden na de afgifte van de toevoeging wordt ingediend. Het college is in dit geval afgeweken van die consistente gedragslijn. Dit betekent dat het college ten onrechte onderhavige aanvraag om bijzondere bijstand voor een bedrag van € 100,- heeft afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen twee weken na de afgifte van de toevoeging is ingediend.
14. De gemachtigde van het college heeft op de zitting verzocht om de behandeling van deze zaak aan te houden om nader onderzoek te doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat verzoek te honoreren. Eiser heeft op 3 juni 2019 zijn beroepsgronden met producties ingediend. Hierna had het college voldoende gelegenheid om, voorafgaande aan de zitting, onderzoek te doen.
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en bepaalt dat de bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand alsnog wordt toegekend tot een bedrag van
€ 100,-.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat de bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand alsnog wordt toegekend tot een bedrag van € 100,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.048,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr.R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 september 2017, geregistreerd onder zaaknummer: AMS 17/2311.
2.Zie de beslissing op bezwaar van 14 november 2017.