In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een eiser, die door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was verplicht om een rijvaardigheidsonderzoek te ondergaan. De eiser, die recentelijk een groot rijbewijs had behaald, was van mening dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom hij dit onderzoek moest ondergaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om het rijvaardigheidsonderzoek op te leggen, vooral gezien het lange tijdsverloop tussen de overtredingen in 2016 en de beslissing van het CBR in 2019. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de eiser zijn rijbewijs mocht gebruiken totdat er op zijn bezwaar was beslist. Tevens werd het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.