ECLI:NL:RBAMS:2019:9146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/669014-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van een inbraak gepleegd door twee personen met gevangenisstraf en niet-ontvankelijk verklaring benadeelde partij voor sieraden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een woninginbraak gepleegd op 27 oktober 2018 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de inbraak heeft gepleegd, waarbij diverse waardevolle goederen zijn weggenomen, waaronder schoenen, horloges en geldbedragen. De inbraak vond plaats in de woning van [slachtoffer 1], die aangifte deed na de ontdekking van de inbraak. De rechtbank heeft de camerabeelden en getuigenverklaringen als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij voor de schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor het deel van de vordering dat betrekking had op de sieraden, omdat de reële waarde daarvan niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669014-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. L.M.E. Kleczewski, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen op/aan het [adres slachtoffer] ) heeft/hebben weggenomen 3 paar schoenen en/of een rolex horloge en/of een blauwe jas en/of een riem en/of een tas (merk Tip de Bruin) en/of 10000 Zweedse kronen en/of 10000 Deense kronen en/of 10000 euro en/of 5 horloges en/of een aantal munten en/of een aantal armbanden en/of kettingen en/of ringen , in elk geval één of meer goederen en of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking (te weten het forceren van een raam en/of het openbreken van een kluis en/of kasten);

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 31 oktober 2018 heeft aangever [slachtoffer 1] (hierna: aangever) aangifte gedaan van een woninginbraak, gepleegd op 27 oktober 2018 in zijn woning aan het [adres slachtoffer] in Amsterdam. De woning bevindt zich in een flatgebouw dat toegankelijk is via een centrale hal. De inbraak is gepleegd nadat de zoon van aangever als laatste de woning had verlaten om 08:30 uur. Omstreeks 13:15 uur werd aangever door zijn dochter gebeld met de mededeling dat er was ingebroken in de woning. De slaapkamers van aangever en zijn zoon waren overhoop gehaald en een kluis in de slaapkamer van aangever was opengebroken. Uit de woning zijn meerdere (luxe) horloges, merkschoenen, sieraden, een Gucci riem, een jas van het merk Moncler, geldbedragen van verschillende valuta en een tas van de winkel Tip de Bruin gestolen. Verder heeft aangever verklaard dat hij heeft gezien dat in het kozijn van de slaapkamerraam diverse moeten aanwezig waren.
[getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), een medewerkster van de nabijgelegen [winkel] , is door de politie gehoord als getuige. Zij heeft een verklaring afgelegd over twee mannen die zij in de ochtend van 27 oktober 2018 in de omgeving heeft gezien. Daarnaast heeft de politie de beelden van verschillende beveiligingscamera’s rondom het [adres] veiliggesteld en bekeken. In het dossier bevinden zich stills van de beveiligingscamera’s van [winkel 2] , [winkel 3] , [winkel] en van de centrale toegangshal van het flatgebouw. Met name op de beelden van [winkel 3] zijn twee mannen duidelijk zichtbaar in beeld. Een van de stills van [winkel 3] is getoond in een aandachtsvestiging van de politie.
Naar aanleiding van deze aandachtsvestiging zijn meerdere herkenningen binnengekomen. Eén van de mannen is door meerdere verbalisanten herkend als [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Op 5 december 2018 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte] . Tijdens deze doorzoeking is een zwarte Tip de Bruin tas aangetroffen. [medeverdachte] is vervolgens op 6 maart 2019 door deze rechtbank veroordeeld voor medeplegen van de inbraak, waarbij aan hem een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest is opgelegd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte samen met [medeverdachte] de ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd. Verdachte is op de stills van [winkel 3] herkend door vier verbalisanten van wie er drie verdachte ambtshalve kennen. [medeverdachte] is door acht verbalisanten herkend. Deze verdachten zijn op alle stills in het dossiers te zien. Zowel getuige [getuige 1] als verbalisant [verbalisant 1] verklaren telkens over dezelfde mannen. Opvallend zijn de Nikes met rood voetbed van [medeverdachte] en de Nikes met witte zool van verdachte die telkens op de stills zijn terug te zien. Op de stills zijn de verdachten na het verlaten van het flatgebouw te zien met een zwarte tas met witte opdruk. Deze tas is later bij [medeverdachte] aangetroffen. De verklaring van [medeverdachte] over de herkomst van de tas is niet aannemelijk. Ook uit het gedrag van de verdachten - ze bedekken hun gezicht, ze hebben eerst geen en later wel een tas bij zich en ze rennen weg - kan worden afgeleid dat zij de intentie hadden in te breken en dat zij dit ook hebben gedaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde inbraak wegens gebrek aan direct bewijs. Het signalement dat [getuige 1] heeft gegeven is niet specifiek. Verdachte en [medeverdachte] zijn door meerdere verbalisanten herkend op de camerabeelden in de [winkel 3] ; dit staat ook niet ter discussie. Er kan echter niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat zij ook te zien zijn op de stills bij de flat. Die stills zijn onvoldoende duidelijk om de jongens daarop te herkennen. De tas die naar voren komt in het dossier is niet op de stills te zien. De rode en witte zolen van de schoenen zijn geen specifieke kenmerken en maken dit niet anders. Bij de inbraak zijn geen sporen of DNA van verdachte aangetroffen en er is bij verdachte geen buit van de inbraak aangetroffen. Dat de bij [medeverdachte] aangetroffen Tip de Bruin tas de gestolen tas betreft, is niet komen vast te staan. Verdachte heeft gezwegen dan wel ontkend betrokken te zijn geweest bij de inbraak, en de omstandigheden zijn niet zodanig dat van hem een uitleg kon worden verlangd. Zijn proceshouding kan dan ook niet meewegen in de overtuiging van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde inbraak samen met [medeverdachte] heeft gepleegd en overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat een omschrijving en stills van camerabeelden ten tijde van en in de directe omgeving van de inbraak. De rechtbank acht de stills van [winkel 3] voldoende duidelijk en helder om daar een herkenning op te kunnen baseren. Nu verdachte en [medeverdachte] door meerdere verbalisanten zijn herkend op die stills en door de verdediging niet is ontkend dat verdachte in [winkel 3] aanwezig was, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte en [medeverdachte] op de stills van [winkel 3] te zien zijn.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte en [medeverdachte] ook de mannen zijn die op de overige stills - en met name de stills in de centrale toegangshal van het flatgebouw - te zien zijn. De rechtbank vindt van wel op grond van het volgende. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken die zijn gemaakt op 27 oktober 2018 tussen 08.00 en 09.30 uur en die de directe omgeving van het betreffende flatgebouw laten zien, waaronder de entree en de nooduitgang. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 1] blijkt dat zij telkens dezelfde personen beschrijft. Dat de stills van [winkel 3] duidelijk zijn en de andere stills minder duidelijk zijn, doet hieraan niet af. Op de andere stills is namelijk voldoende duidelijk te zien dat het om dezelfde personen gaat als die in [winkel 3] . Hiervoor is van belang dat de kleding van de mannen - en dan met name de spijkerbroek, grijze kraag en zwarte sportschoenen met witte zool van verdachte, en de iets donkerdere broek, kraag, petje en zwarte sportschoenen met rode zool van [medeverdachte] - telkens zichtbaar is op die stills. De rechtbank is daarom van oordeel dat NN1 en NN2, die [verbalisant 1] heeft omschreven, respectievelijk [medeverdachte] en verdachte zijn. Dat het telkens om dezelfde personen gaat, blijkt ook uit de verklaring van [getuige 1] . Zij heeft namelijk onder meer verklaard dat zij twee mannen in de buurt van het flatgebouw heeft gezien vanaf 08:00 uur in de ochtend. De mannen waren veel naar de flat en de parkeergarage aan het kijken. Zij hadden op dat moment geen tassen bij zich. Op een gegeven moment lopen dezelfde mannen de [winkel 3] binnen. Rond 08:30 uur ziet [getuige 1] de mannen weer uit de [winkel 3] vertrekken. Tussen 09:00 en 09:15 uur ziet [getuige 1] deze mannen voor de ingang van het flatgebouw aan het [adres] hangen en aanbellen bij het belpaneel. Zij hebben dan hun capuchons over hun hoofden getrokken.
Haar omschrijving van de mannen, hun gedrag en hun looproute komt overeen met de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 1] en de in het dossier opgenomen stills. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] de twee mannen zijn die op alle stills staan afgebeeld.
Uit de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 1] en de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat [medeverdachte] en verdachte, nadat zij hun capuchon hebben opgedaan, zonder grote tas de betreffende flat binnengaan waar zich de woning bevindt waar is ingebroken. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt vervolgens dat verdachte en [medeverdachte] tussen 09:15 en 09:30 uur de flat via het trapportaal bij [winkel] (zijnde de nooduitgang) verlaten, waarbij zij een donkere tas met witte opdruk dragen. Als verdachte en [medeverdachte] de [straat] in lopen, gaan ze rennen.
Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat op de camerabeelden een tas te zien is die overeenkomt met de gestolen tas van Tip de Bruin en het gegeven dat een soortgelijke Tip de Bruin tas in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen, schreeuwen om een verklaring. Verdachte en [medeverdachte] hebben echter geen enkele verklaring gegeven voor hun gedrag en hun aanwezigheid bij en in de flat. Gezien dit alles kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte en [medeverdachte] de personen zijn die de inbraak hebben gepleegd en de weggenomen goederen hebben meegenomen in de Tip de Bruin tas.

5.Het bewijs

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn weergegeven in de bijlage bij dit vonnis.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan het [adres slachtoffer] heeft weggenomen 3 paar schoenen en een Rolex horloge en een blauwe jas en een riem en een tas, merk Tip de Bruin, en 10.000 Zweedse kronen en 10.000 Deense kronen en 10.000 euro en 5 horloges en een aantal munten en een aantal armbanden en kettingen en ringen, toebehorend aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte, of zijn mededader, waarbij hij en zijn mededader zich de toegang tot die woning hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten het forceren van een raam en/of het openbreken van een kluis en een kast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.De motivering van de straf

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, en in verzwarende zin meegewogen dat verdachte eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld en dat sprake was van een brutale inbraak die door twee daders is gepleegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de rechtbank verzocht in positieve zin af te wijken van de strafeis van de officier van justitie door rekening te houden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met het feit dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor een vermogensdelicten, zij het dat het slechts een winkeldiefstal betreft van enige jaren gelden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak waarbij veel kostbare goederen en geld zijn weggenomen en veel schade is aangericht. Een dergelijk feit heeft grote impact op slachtoffers en geeft een groot gevoel van onveiligheid. Verdachte heeft puur uit geldelijk gewin gehandeld en zich niet bekommerd om de schade die hij hiermee heeft veroorzaakt bij de slachtoffers.
De rechtbank ziet geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en bij de beperkte recidive zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2019. Gelet hierop zal de rechtbank een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.

10.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering, voor zover die ziet op de materiële schade van de benadeelde partij, hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 9.648,- te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij in het overige deel van die vordering en in het immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Nu de waarde van de weggenomen sieraden heel lastig is te schatten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in dat deel van de vordering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot een veroordeling komt, zij zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij kan vinden in het standpunt van de officier van justitie.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 15.051,- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Verzekeraar Unigarant/ANWB heeft de schade als volgt vastgesteld: € 10.398 (contanten), € 12.803 (sieraden), € 4.664 (kleding), € 464,50 (kluis en kast) en € 275 (overige inboedel). In de polis zijn maximeringen opgenomen. Voor de contanten is daarom slechts € 750 en voor de sieraden slechts € 7.500 uitgekeerd. Bij de schadevaststelling is uitgegaan van de nieuwwaarde en de herstelkosten. De rechtbank zal het bedrag aan contanten dat niet door de verzekeraar is uitgekeerd, te weten € 9.648, toewijzen. Voor het niet-uitgekeerde deel van de sieraden geldt dat de rechtbank, in tegenstelling tot de verzekeraar, alleen de reële waarde van goederen toekent. Zonder deskundig oordeel kan de rechtbank niet vaststellen of de huidige waarde van de sieraden hoger of lager ligt dan de reeds door de verzekeraar vergoede schade. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal voor dit deel van de materiele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal in de vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de zij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 9.648,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal hierbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal de vordering en schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, aangezien verdachte de inbraak samen met een ander heeft gepleegd.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering, waarin hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.De beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , toe tot een bedrag van € 9.648,- (negenduizend zeshonderdachtenveertig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 9.648 (negenduizend zeshonderdachtenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 83 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2019.