ECLI:NL:RBAMS:2019:9130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/994029-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van pluimveerechten en geldboete voor het houden van te veel kippen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 te Woudenberg een groter aantal leghennen heeft gehouden dan toegestaan op basis van de pluimveerechten. De verdachte, een rechtspersoon, had gemiddeld 22.919 pluimvee-eenheden, terwijl het op haar bedrijf rustende pluimveerecht slechts 3.400 pluimvee-eenheden was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze overtreding heeft begaan, wat heeft geleid tot een geldboete van € 10.000,-. De uitspraak volgde na een terechtzitting op 26 november 2019, waar de officier van justitie mr. N. Huisman een hogere boete had geëist van € 25.000,-, waarvan € 12.500,- voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lagere boete van € 10.000,-, met een voorwaardelijk deel. De rechtbank overwoog dat de verdachte door het overtreden van de Meststoffenwet niet alleen de wet overtrad, maar ook concurrentievervalsing veroorzaakte. De rechtbank hield rekening met de financiële situatie van de verdachte, maar oordeelde dat dit geen rechtvaardiging bood voor de overtreding. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en legde de geldboete op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994029-19 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Huisman. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de vertegenwoordiger van verdachte, [naam vertegenwoordiger] , en de raadsman van verdachte, mr. G.J. Boven, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij in de periode van 01 januari 2016 tot en met 31 december 2016 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op haar bedrijf met relatie-nummer [nummer] al dan niet opzettelijk, gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2016 een groter aantal leghennen, te weten 22.919 pluimvee-eenheden heeft gehouden, dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 3.400 pluimvee-eenheden.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 te Woudenberg, op haar bedrijf met relatie-nummer [nummer] opzettelijk, gemiddeld gedurende het kalenderjaar 2016 een groter aantal leghennen, te weten uitgedrukt in pluimvee-eenheden 22.919, heeft gehouden, dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te weten 3.400 pluimvee-eenheden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het bewezen feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de hierna genoemde bewijsmiddelen. Omdat verdachte het bewezen feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

1.De verklaring ter terechtzitting van de vertegenwoordiger van verdachte.

De geschriften:

2.
Een bedrijfsoverzicht totaal met betrekking tot verdachte (ongenummerd, bijlage 2).
3.
Een veesaldokaart 2016 (ongenummerd, bijlage 3).
4.
Een veesaldokaart 2016 (ongenummerd, bijlage 4).

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, waarvan € 12.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen en heeft als suggestie meegegeven een geldboete van € 10.000,-, waarvan de helft voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft daarbij gewezen op de financiële situatie en de overige bedrijfsomstandigheden van verdachte in het jaar van de overtreding. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is geweest van een incident en dat verdachte in de jaren ervoor en erna haar pluimveerechten keurig op orde had.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een geldboete opleggen van € 10.000,-.
Verdachte heeft gedurende één jaar veel meer pluimvee gehouden dan waarvoor zij de rechten bezat. Hiermee heeft verdachte afbreuk gedaan aan het stelsel van de Meststoffenwet, die tot doel heeft het terugdringen van het mestoverschot en de bescherming van de bodem en het milieu. Het handelen van verdachte heeft ook geleid tot concurrentievervalsing, omdat zij kosten heeft bespaard waar andere bedrijven wel kosten hebben gemaakt om aan de vereisten van de Meststoffenwet te voldoen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 september 2019. Hieruit volgt dat bij verdachte geen sprake is van relevante eerdere veroordelingen.
De rechtbank wil aannemen dat verdachte in 2016 te maken had met financiële krapte. Verdachte had, naast haar financiële verplichtingen jegens haar bank, niet de financiële middelen om én (vervroegd) een nieuw koppel kippen aan te schaffen en de vereiste pluimveerechten te leasen. Verdachte heeft op dat moment gekozen voor de aanschaf van nieuwe kippen. Hierdoor werd het strafbare feit gepleegd. Dat verdachte te maken had met financiële krapte valt echter onder het bedrijfsrisico van verdachte en was geen rechtvaardiging om dan maar zonder de vereiste rechten kippen te gaan houden.
Bij het bepalen van de hoogte van de boete heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de hoogte van de overschrijding van het aantal pluimvee-eenheden en de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding in één jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om te volstaan met een (gedeeltelijk) voorwaardelijke geldboete.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 23 (oud) en 51 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten; en
  • 20 van de Meststoffenwet.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 10.000,-(tienduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2019.
Mr. Pijpers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.